Friday, August 31, 2012

Weg is weg

Dit was mijn inzending voor de fantasy microschrijfwedstrijd van Schrijven Online. Uit de 63 inzendingen is dit verhaal ergens tussen nummer 6 en nummer 15 geëindigd; de top 5 haalde het niet. Toch is die top 15 ook leuk!

Je kunt de winnende drie verhalen via Schrijven Online (klik hier) vinden en lezen.

Hieronder mijn verhaal. Veel leesplezier!


Weg is weg

Maurits trok de lade van zijn nachtkastje open. Die was leeg, op één ding na: een kleine, gouden ring, waar een grote diamant in was gezet. De vervloekte trouwring die hij van zijn moeder had gekregen.
Voorzichtig, alsof hij zich eraan kon branden, pakte Maurits de trouwring. Hij had het sieraad ingeleverd bij een pandjesbaas, maar de volgende dag had hij het in zijn nachtkastje teruggevonden. Sindsdien had hij het door de wc gespoeld, hij had het in een rivier gegooid, hij had het zelfs op vakantie in een ravijn gemikt. Steeds als hij thuiskwam lag het weer in huis.
Hij ging op zijn bed zitten, schoof de ring aan zijn linkerpink en wreef over de diamant, zoals hij dat de eerste keer per ongeluk gedaan had. Net als alle voorgaande keren schrok hij opnieuw toen hij ineens twee blote voeten voor de zijne zag staan.
Hij stopte met wrijven en liet zijn ogen omhoog glijden.
Maurits noemde haar verschijning out of focus. Ze was meestal doorzichtig en af en toe zag hij haar dubbel, alsof hij naar een slechte 3D-film keek. De vrouw was zo’n twintig jaar oud. Ze deed hem denken aan een jonge versie van Angelina Jolie.
Maurits glimlachte. ‘Waar waren we gebleven?’
Ze werd scherper, minder doorzichtig. Ze glimlachte terug. ‘Je verloofde, Maurits. Geef haar deze ring, zodat ik kan terugkeren in haar lichaam. Zoals je vader dat ook deed.’
‘Wat schiet ik daarmee op? Ik hou van Elaine.’
‘Ik zal Elaine zijn. En veel meer. Ik zal je leren hoe je onsterfelijk kunt worden – je zal je eerste zoon eenzelfde ring geven, zodat jij door kunt leven na je dood.’
Maurits fronste. Zijn vader en broer waren verongelukt toen zijn broer drie was. Zijn vaders ring was nooit doorgegeven.
Hij bestudeerde haar felblauwe ogen, die bijna tastbaar waren geworden. Na enkele seconden vervaagden ze weer.
Ik was je moeder, Maurits. De vrouw die jij hebt begraven stierf zestig jaar geleden al.’ Haar stem en haar verschijning zwakten af, totdat ze helemaal verdwenen was.
Maurits stond op, liep naar de badkamer, stopte de ring in zijn mond en slikte door. Daarna trok hij een scheermesje uit de verpakking.
Elaine was zwanger. Maurits moest het patroon doorbreken. Niemand anders kon dat – de ring moest doorgegeven worden. Het stopte bij hem.
Dit keer blijft hij weg.
Met die gedachte in zijn hoofd sneed hij zijn polsen door.

Monday, August 27, 2012

Violet

Gisteren kreeg ik het idee voor dit verhaal. Veel leesplezier!


Violet

Violet zat voor haar raam en keek naar buiten, zoals ze dat iedere dag deed. Ze keek naar de polderweg, waar vier auto’s per dag overheen reden – op een drukke dag. Aan de andere kant van de weg was een weiland, maar in de winter waren daar zelfs geen koeien op te zien.
Eenzaamheid. Het besef, dat ze wist wat dat woord betekende, was niet ineens gekomen. Haar besef was geleidelijk gegroeid. Iedere dag, ieder uur dat ze alleen voor het raam doorbracht, nam de betekenis van het woord toe. De oneindigheid ervan.
Met een zucht roerde Violet in haar kop koffie. Even haalde ze haar blik van het lege, met rijp bedekte weiland, om haar ogen op haar kopje te richten. Vanaf de andere kant van haar kleine woonkamer hoorde ze de klok gestaag verder tikken. Vroeger had ze dat een geruststellend geluid gevonden; tegenwoordig vond ze het vooral deprimerend. De tijd tikte verder, terwijl zij stilstond.
Ze had geen kinderen, die had ze ook nooit gehad. Geen man, sinds haar tweede man vier jaar eerder was overleden. Geen huisdieren. Zelfs geen goudvis. Ze was alleen.
Met een kleine zucht haalde ze haar lepeltje uit haar kopje. Toen ze een slok nam, trok ze een grimas. De koffie was koud geworden, zoals haar de laatste tijd wel vaker overkwam.
‘Verdorie,’ zei ze zacht. Ze twijfelde even, maar stond toen toch op. ‘Dan maar nieuwe zetten.’
Af en toe vroeg ze zich af of ze dat niet expres deed – zonder dat ze het van zichzelf wist, want ze wilde eigenlijk niet dat ze haar koffie koud liet worden. Dat wilde ze ook niet met haar thee laten gebeuren, of met haar avondeten. Toch overkwam dat haar nu erg vaak. Meestal had ze gewoon lang voor zich uit zitten staren, waarbij ze vergat wat ze aan het doen was. Misschien werd ze wel dement.
Langzaam, omdat haar heup bij iedere stap pijn deed, liep ze naar de keuken. De dokter had gezegd dat ze gewoon stijf was en dat ze meer moest lopen, maar ze zag niet in waar ze nog meer heen kon lopen dan van de ene kant van haar huis naar de andere kant.
Tot haar opluchting zat er nog koffie in de kan en had ze het apparaat aan laten staan. Ze goot haar kop leeg in de gootsteen, schonk er verse koffie in en liep terug naar het raam waar haar brede fauteuil voor stond.
Er kwam een auto over de polderweg aangereden.
Verrast bleef Violet staan. Ze nam een kleine slok van haar warme koffie, zonder te proeven dat ze er nog geen melk in had gedaan. De auto was zwart en kwam snel dichterbij – en reed in hoog tempo haar huis voorbij. Waarschijnlijk bezoek voor de familie die drie kilometer verderop woonde, de eigenaren van de koeien waar Violet in het weideseizoen nog van kon genieten.
‘Ach ja.’ Ze trok opnieuw een grimas, ditmaal van de pijn, toen ze weer in haar stoel ging zitten, maar ze verstijfde met haar billen half boven het zitkussen.
Opnieuw een auto. Een kleinere, bordeauxrode auto. Hij reed iets langzamer dan de eerste auto.
Violet plofte op de stoel, nam nog een slok koffie en volgde de auto met haar ogen. Tot haar grote verbazing stopte deze voor haar huis. Tot haar nog grotere verbazing stapte er iemand uit. Een jongeman, in haar ogen. Hij kon nooit ouder zijn dan dertig, hij ging gekleed in een sjiek pak dat er veel te duur uit zag en hij keek onderzoekend naar haar huis. Violet dacht dat hij zou inzien dat hij bij het verkeerde huisnummer stond, maar hij liep zelfs naar haar deurbel – en hij belde aan.
‘Het lijkt hier wel spitsuur,’ zei Violet. Ze hees zichzelf weer overeind. Ze deed er even over om bij de voordeur te komen, zag dat die nog op slot zat en ging weer terug naar de woonkamer, waar ze de sleutels had liggen. Sjiek Pak belde een tweede keer aan.
Violet perste haar lippen op elkaar en draaide de deur open. De man stond met zijn rug naar haar toe; hij bekeek het weiland aan de overkant. Violet schraapte haar keel. De man draaide zich snel om, toverde een brede grijns op zijn gezicht en haalde een kaartje uit zijn jaszak.
‘Goedemiddag, mevrouw!’ Hij stak het kaartje naar voren.
Violet zag ineens dat het een pasje was. NUON, stond erop, samen met de naam van het heerschap en een pasfoto waarop hij er nog glibberiger uitzag dan in het echt.
‘Mag ik mij even voorstellen, ik ben…’
‘U bent van de NUON,’ onderbrak Violet hem. ‘Dat kan ik ook lezen. En uw naam ook. Ik heb geen interesse.’
De grijns verdween van zijn gezicht, maar binnen een seconde was die weer terug. ‘Maar mevrouw, ik heb een aanbod voor u…’
‘Meneer, ik heb hier een jachtgeweer naast me staan. Je hoort zulke rare dingen in het nieuws tegenwoordig. Van mijn erf.’
Nu was de grijns écht van zijn gezicht verdwenen.
Violet glimlachte. Ze bedacht dat ze haar kunstgebit niet had ingedaan die ochtend en glimlachte nog breder.
De man draaide zich om en beende naar zijn auto terug.
Violet keek hem na, terwijl hij zijn auto keerde en veel harder dan was toegestaan over de polderweg terugreed. Ze liep pas weer naar binnen toen hij uit het zicht verdwenen was. Er lag nog steeds een glimlach op haar gezicht, maar ze lachte pas hardop toen ze het schilderij van haar overgrootvader zag, waarop hij geportretteerd was met een jachtgeweer.
Ze lachte totdat de tranen over haar wangen rolden.
Pas na een kwartier had ze zichzelf weer in de hand. Ze liep naar haar badkamer, pakte haar kunstgebit uit het daarvoor bestemde bakje en deed het in. Zonder gebit wist ze dat ze moeilijk verstaanbaar was.
Naast haar televisie stond de laptop die ze twee jaar daarvoor voor zichzelf had gekocht, nadat haar oude computer het had begeven. Ze startte het apparaat op, speurde een tijdje rond op internet en pakte daarna de telefoon.
De dag erna kon ze de hond ophalen. En ze had er een puppycursus van het asiel bij gekregen. Ze mocht dan oud zijn, ze was lang genoeg eenzaam geweest. Misschien plakte ze er wel een andere cursus aan vast, als de puppycursus voorbij was. Ze had er tijd genoeg voor.
Zodra ze de naam van de hond had verzonnen, moest ze opnieuw lachen.
Ze noemde hem Nuon.

Thursday, August 23, 2012

Schrijfdoedel!

Doedel #17: Als je in een café het toilet binnenstapt, zie je een met lipstick geschreven bericht op de spiegel. Het bericht is voor jou bestemd.


Ik verstar. De deur valt achter me dicht, waardoor het geroezemoes van het café gedempt wordt. Langzaam stap ik naar de spiegel toe.
Caroline, help!
‘Wat…’ mompel ik. Ik steek mijn hand uit en raak de spiegel aan. Mijn vinger trekt een veeg door help, waardoor de p er vreemd langgerekt uitziet. Snel trek ik mijn hand weer terug, maar ik kan mijn ogen niet meer van het glimmende spiegeloppervlak afhalen.
Er zit iemand in de spiegel.
Ik buig me voorover, want ik moet me vergissen. Dit moet mijn eigen spiegelbeeld zijn, waarschijnlijk zie ik het gewoon verkeerd. Dat zal vast door de vreemde, schemerige lichtval in het toilet komen.
Dan komt ze dichterbij. Zij, de vrouw aan de andere kant van de spiegel. Ze drukt haar hand tegen de binnenkant, alsof het geen spiegel is, maar een ruit. Ik deins terug, ik hap naar adem en struikel over mijn eigen voeten. Net op tijd weet ik me vast te grijpen aan de deur van een toilethokje. Dan loop ik weer naar de spiegel, behoedzaam, met mijn hart bonzend in mijn keel, maar te nieuwsgierig om mezelf te kunnen bedwingen.
Er zit écht iemand in de spiegel, daar hoef ik niet over te twijfelen. De vrouw kijkt me wanhopig aan. Ze is blond, net als ik, maar haar huid is lijkbleek en haar ogen zijn donker. Zelf heb ik een zongebruinde huid en lichtblauwe ogen. Met mijn handen leun ik op de wasbak, mijn gezicht breng ik dichter bij de spiegel. Fronsend probeer ik te begrijpen wat de vrouw me probeert te vertellen. Haar hoofd is de helft zo klein als mijn spiegelbeeld zou moeten zijn, als de spiegel dat had laten zien. Ze schreeuwt tegen me en ik schrik voor de tweede keer als ze ineens met beide handen tegen het glas slaat. Een zachte bonk weerklinkt.
Ik staar haar aan. Zij is stilgevallen, zowel in haar bewegingen als in haar geschreeuw. Haar blik is hoopvol. Ze weet het ook. Ik kon dat horen.
Ik denk geen moment na over de boodschap op de spiegel, die ineens is verdwenen. Mijn vermogen tot logisch nadenken heb ik de laan uitgestuurd zodra ik iemand anders dan mijn spiegelbeeld in die spiegel zag. Logica bestaat voor mij niet meer. Snel trek ik mijn pump uit. Die vrouw moet geholpen worden, ze moet uit die spiegel en ik ben de enige die dat kan. Zo hard als ik kan, sla ik met de hak van mijn pump tegen de spiegel. Tot mijn verbazing gaat de hak niet tégen de spiegel aan, maar er doorheen. Ik zie het gebeuren, maar ik ben niet meer op tijd om mijn arm terug te trekken.

Nu kijk ik naar het damestoilet, vanaf mijn kant van de spiegel. Ik wacht. Ik wacht, totdat ik iemands naam ken. Totdat ik mijn lippenstift kan gebruiken om, in spiegelbeeld, op mijn kant van de spiegel te schrijven. Alleen een naam opent de doorgang.
Er komen hier genoeg vaste klanten…

Tuesday, August 21, 2012

Tropisch warm

Ik zat vandaag in de hitte en kreeg een idee voor een haiku:



Zonnestraal schittert
Een wolk laat druppels vallen
Verdampt voor landing

Monday, August 20, 2012

De kilte van de onschuld - verhaal



De kilte van de onschuld

Buiten was het tropisch warm. Meer dan dertig graden. Binnen was het misschien nog wel warmer, maar hij had het koud.
IJskoud.
Hij staarde naar het plafond. In zijn gedachten hoorde hij de stem van zijn vrouw. Het is jouw schuld, jij hebt niet op hem gelet! Jij had op hem moeten passen! Waarom heb je niet op hem gelet?
Vragen die hij zichzelf ook stelde, vragen waar hij geen antwoord op kon geven. Hij hád op Sven gepast, toch? Maar hij had hem ook heel even uit het oog verloren.
Het gevoel in zijn vingers was verdwenen. Hij huiverde. Er liepen tranen over zijn wangen, maar dat merkte hij pas toen hij ze zacht in het badwater hoorde plonzen.
Het was zijn schuld. Hij had niet opgelet, hij had Sven niet naar de straat zien rennen. Hij had de dikke Mercedes niet gezien. Maar het geluid van de piepende remmen en het daaropvolgende gekrijs zou hij nooit vergeten.
God, wat had hij het koud.
‘Papa?’
Vanaf de gang klonk de stem van zijn oudste zoon, aarzelend. Hij draaide zijn hoofd en keek naar de deur.
‘Pap, zit je nog in bad? Mam zei dat we zo gingen eten.’
Hij likte over zijn lippen met een tong die aanvoelde als een stuk leer. Moeizaam trok hij zichzelf overeind. Hij wierp zijn ouderwetse scheermes op de badmat. ‘Ik kom eraan,’ zei hij. Zijn stem klonk goed. Helemaal niet depressief. ‘Zeg maar tegen je moeder dat ik er zo ben en dat ze vast op moet scheppen.’
‘Oké.’
Maar geen geluid van weglopende voetstappen.
Hij fronste. Het water klotste over de rand toen hij uit bad stapte. ‘Jelmer, sta je daar nog?’
Er werd zacht op de deur getrommeld, met een paar vingers. Daarna een kleine bons. Jelmer had waarschijnlijk zijn voorhoofd tegen de deur laten zakken.
‘Ik mis Sven,’ zei Jelmer.
Snel trok hij een groot badlaken uit de kast. Hij wikkelde dat om zijn middel, schoof met zijn voet zijn scheermes onder de kast en trok de badkamerdeur open. Jelmer viel in zijn armen. Hij wreef met zijn rimpelige vingers door Jelmers haar, trok hem dichter tegen zich aan en antwoordde: ‘Ik ook.’
‘Mama huilde net,’ zei Jelmer, met een stem die ook klonk alsof hij op het punt stond om te huilen. ‘En jij zat zo lang in bad… Je bent helemaal koud, pap.’ Jelmer trok zich los. Hij keek zijn vader aan en zag dezelfde roodomrande ogen als wanneer hij in de spiegel keek. Hetzelfde, maar ouder.
‘Ik was in slaap gevallen,’ loog hij. De leugen kwam gemakkelijk, maar zijn hart kromp ineen van dat gemak. ‘Ga maar vast naar beneden, goed?’
Jelmer knikte, draaide zich om en liep de gang door en de trap af.
Hij keek hem na. Daarna liep hij terug de badkamer in. Jouw schuld dat je gezin kapot gaat van verdriet.
Hij bukte, trok het scheermes weer tevoorschijn en staarde naar zijn eigen spiegelbeeld in het vlijmscherpe lemmet. Vervolgens klapte hij het mes dicht en smeet het in de prullenbak naast het toilet. Hij rilde, sloeg zijn armen om zijn lichaam en nam zich voor om die avond aan zijn vrouw te vertellen wat hij bijna had gedaan.
Er was één leven weggerukt. Maar zij moesten verder. En daar hoorde hij ook bij.



Saturday, August 18, 2012

Welingelichte Kringen Schrijfwedstrijd

Helaas, ik zit niet bij de top 3%. Gaat lekker zo, al die uitslagen achter elkaar! In ieder geval vond ik zelf wél dat ik een goed verhaal had geschreven, dus ook deze zet ik hier op m'n blog:


Schaduw van de hoop

Een kleine hand legde zich in de mijne. Ik keek naar beneden. Liselotte keek omhoog, haar ogen groot, het verdriet dat erin lag oneindig. Ik bedacht dat een kind haar vader niet hoorde te verliezen. De zinloosheid van die holle gedachte trof me echter zo diep, dat ik mijn blik moest afwenden; er was immers niets wat ik kon doen. Niemand kon de dood terugdraaien.
Ik slikte mijn tranen weg, bukte en tilde mijn dochter op. Liselotte legde haar hoofd tegen mijn schouder. Ze huilde in stilte. Haar tranen voelden koel aan op mijn blote, verhitte huid.
‘Gaat het?’ vroeg mijn moeder.
Ik knikte. Ik wilde haar uitschelden, ik wilde haar slaan, ik wilde haar over de begraafplaats slepen en haar met haar neus op het graf van mijn man duwen. Ik wilde haar omhelzen en haar troost opzuigen, zoals een spons water opzuigt. Ik haatte haar vanwege haar nepbezorgdheid, ik hield van haar omdat ze in ieder geval het fatsoen had gevonden om te komen. Haar woorden echoden echter nog na in mijn hoofd: ‘Misschien is het wel beter zo.’ Alsof zij daar verstand van had. Nee, het was niet beter. Niet voor mij, niet voor Liselotte. We waren de man kwijt waar we van hielden en het enige wat was achtergebleven, was leegte.
Liselotte begon halverwege de begraafplaats te wriemelen. Ik zette haar op de grond en keek toe hoe ze haar hoofd ophief naar de hemel. Pas toen ze mijn blik zocht, had ik door dat ze niet naar de wolken boven haar keek, maar naar de bladeren van de kastanjeboom waar we onder stonden. Haar kleine, pijnlijke glimlach maakte genoeg duidelijk.
‘Loop maar vast door,’ zei ik zacht tegen mijn moeder. Mijn stem wist niet eens meer wat volume was. De laatste dagen kon ik slechts nog fluisteren. ‘We komen er zo aan.’
Ze knikte en ik wachtte tot ze uit het zicht verdwenen was.
Liselotte was onder de boom vandaan gekomen. Ze stond op het punt waar de schaduw van de boom ophield, met haar handen voor haar uit gestoken. Op haar onderarmen was schaduw te zien; haar bovenarmen en gezicht staken fel af in de volle zon. De wallen onder haar ogen waren huiveringwekkend. Haar glimlach, die niet was weggegaan, was hoopvol.
‘Schaduwspringen, mama,’ zei ze. In haar stem hoorde ik de pijn die ik ook voelde.
Mijn man was er ooit als grap mee begonnen; hij was onder de kastanjeboom in onze achtertuin gaan staan, met Liselotte, en hij had haar op de schaduwen gewezen. ‘Ergens zit jouw schaduw ertussen. Misschien kun je er wel overheen springen. Iemand die over zijn eigen schaduw kan springen, kan de hele wereld aan.’
Ik nam Liselottes hand in de mijne en stapte met haar de schaduw van de kastanjeboom in. ‘Kom,’ zei ik, ‘laten we over onze schaduw heen springen.’

Friday, August 17, 2012

Azra wedstrijd

Aangezien ik niet genomineerd ben voor de winnaars - en er dus ook geen publicatie volgt - voel ik me vrij om te doen met mijn verhaal wat ik zelf wil. Maar ja, wat moet ik ermee? Nou, dan maar op m'n blog zetten.   Iedereen die commentaar heeft, kan dat achterlaten ;) En commentaar op de titel is niet nodig, ik wéét dat die niet origineel is. (Het thema van de wedstrijd was "vallende bladeren"...) Hopelijk veel leesplezier!

Vallende Bladeren

Het was Justine nooit eerder opgevallen dat vallende bladeren geluid maakten. Nu ze het zachte ruisen van de neerdwarrelende herfstbladeren hoorde, vond ze het jammer dat ze er nooit eerder naar had geluisterd. Het had iets geruststellends, zoals een kop warme chocomelk vreemd geruststellend kon zijn. Eenvoudig, maar kalmerend.
Een geel blad viel langzaam naar beneden, precies naar haar hoofd. Justine fronste toen ze dat zag. Ze bestudeerde de lichtval op het gele eikenblad. Het blad wapperde een keer opzij, waaide weer terug, kantelde – en landde op haar kin, waar hij uit haar zicht verdween. Ze kon haar hoofd niet kantelen. Daar had hij voor gezorgd.
Hij. Willem, had hij zich genoemd. Waarschijnlijk was dat niet zijn echte naam. Dat stoorde haar, zoals een zoemende mug irritant kon zijn. Ze wilde weten wie hij was, voordat ze dood ging, maar ze vertikte het om dat aan hem te vragen.
Zijn voetstappen kwamen weer dichterbij. Een tijdlang had ze hem uit haar gedachten kunnen bannen, door zich volledig op de geluiden van de natuur te concentreren, maar nu kon ze dat niet langer.
‘Zo,’ zei hij, met een tevreden klank in zijn stem.
Justine hoorde iets achter haar. Het was het geluid van een schep die met kracht in de grond werd gestoken.
Een hoofd kwam boven het hare hangen. Willem had een vriendelijk gezicht, een licht gebruinde huid en een kaarsrecht, spierwit gebit. Hij zag eruit als de ideale schoonzoon en zo had hij zich ook gedragen, toen hij Justine de dag ervoor in de kroeg aansprak. Het was pas mis gegaan toen hij haar naar haar auto bracht. Justine had geprobeerd om zich te herinneren wat hij had gedaan – vergeefs. Ze kon zich vaag de kroeg herinneren, zijn vriendelijke woorden en een flits van zijn zwarte Opel. Daarna was er een gat in haar geheugen geslagen, totdat ze wakker was geworden in zijn bed. Onder zijn lichaam.
Toen had hij haar precies zo aangekeken, met die halve glimlach op zijn gezicht. Een verwachtingsvolle glimlach, omdat hij wist dat ze bang was. Er was ook geen andere emotie mogelijk; ze werd ineens wakker met een naakte man boven haar, vastgebonden in een kamer die ze niet kende, zonder te weten hoe ze daar was gekomen. Ze had geworsteld om los te komen, ze had gehuild, ze had hem gesmeekt. En hij had daarvan genoten.
‘Lig je lekker?’
Justine slikte. Ze voelde dat er een traan uit haar rechteroog liep, ook al wilde ze niet huilen. Ze gunde hem niet nog meer tranen, niet na wat hij al met haar had gedaan, na hoe hij haar al had vernederd, maar ze kon het niet tegenhouden.
Willem grijnsde toen hij haar nieuwe tranen zag. Hij hurkte naast Justine neer, veegde met een wijsvinger op tedere wijze de tranen van haar wangen en likte vervolgens zijn vinger af.
Justine sloot haar ogen.
Willem gromde. Zijn grijns verdween van zijn gezicht en hij gaf een harde trap tegen Justines zij. Ze kreunde, maar meer deed ze niet.
Justine beet haar kiezen hard op elkaar om te voorkomen dat ze voor de zoveelste keer zou gillen. Ze hield haar ogen stijf dichtgeknepen.
‘Kreng,’ mompelde Willem.
Justine probeerde niet aan hem te denken. Ze luisterde naar het geluid van de bladeren, zelfs toen hij haar vastgebonden benen greep en aan haar begon te sjorren. Hij sleepte haar aan haar benen mee. Niet ver, want het graf dat hij had gegraven lag vlakbij.
Justine verstrakte de greep om de touwen die los om haar polsen hingen, zodat hij geen los bungelend uiteinde zou zien. Terwijl hij bezig was met het graven van haar graf, had zij een stuk glas onder haar handen gevoeld. Hij had het niet zien liggen in de stapel dode bladeren waar hij haar achteloos in had laten vallen. Nu moest ze zich inhouden. Wachten op het juiste moment, hoewel ze niet zeker wist of er ooit het ‘juiste moment’ zou komen.
Willem liet Justines benen in het pas gegraven gat zakken. Hij keek haar aan en boog zich voorover.
Justine zag zijn met zwarte grond besmeurde handen op haar schouders af komen, alsof alles zich vertraagd afspeelde. Een betere kans zou ze niet krijgen.
Ze schreeuwde toen ze haar armen achter haar rug vandaan haalde. Alle rauwe emoties gooide ze in die schreeuw, die zo hard was dat enkele vogels verschrikt en met klapperende vleugels uit de bomen boven hen vlogen.
Willem deinsde terug, geschrokken van haar onverwachte beweging. Justine duwde zich met haar linkerhand omhoog, terwijl ze met haar rechterhand uithaalde. Haar spieren protesteerden pijnlijk, het stuk glas dreigde uit haar verkrampte vingers te glippen. Ze klemde haar kaken op elkaar en dwong haar arm om naar voren te gaan. Met een gevoel van genoegdoening zag ze hoe de glasscherf een diepe snee in de wang van Willem kerfde.
Willem vloekte, sloeg haar hand weg en greep met zijn andere hand haar keel vast.
Justine gleed weg. Haar lichaam was te zwaar voor de zachte grond aan de rand van het graf; de rand brokkelde af en haar benen zakten naar beneden. Ze greep wanhopig naar houvast met haar linkerhand. Haar vingers haakten zich in de mouw van Willems groene waxjas.
Willem werd uit zijn evenwicht getrokken. Hij moest Justines keel loslaten toen ze zijn arm mee dreigde te trekken. Zijn gezicht vertrok in een grimas toen hij haar hard van zich af duwde, maar Justine liet niet los. Ze hield hem nog steeds aan zijn arm vast, waardoor ze samen in het graf vielen.
Ze kwam hard terecht, bovenop Willem, die rochelend naar zijn keel greep. Justine krabbelde achteruit en kwam half omhoog, ondanks de pijn die ze overal voelde. Ze staarde vol afschuw naar de stervende Willem. De glasscherf stak uit zijn keel. Bloed liep snel langs zijn hals. Zijn vingers gleden langs de glasscherf, zonder die aan te raken.
Trillend op haar benen ging Justine rechtop staan. Ze zocht houvast bij de rand van het graf, maar het zand viel steeds naar beneden als ze er tegenaan kwam. Huilend klauwde ze haar handen in het zand, net zolang tot ze zich omhoog kon trekken. Ze keek niet meer naar Willem. Zijn gerochel was opgehouden, dat was voor haar genoeg. Kreunend en snikkend wist ze zich uit het graf te hijsen, waarbij ze Willems lichaam als opstapje gebruikte. Ze groef haar handen diep in de grond, greep een paar graspollen, trok zichzelf verder aan een boomwortel, totdat ze eindelijk haar benen uit het gat kon halen.
Ze verwachtte dat Willem plotseling omhoog zou komen om zijn hand om haar enkel te slaan en haar terug naar beneden te trekken, als in een slechte horrorfilm, maar dat gebeurde niet.
Justine ging hijgend op haar rug liggen.

Voetstappen. Het geluid van naderende voetstappen.
Ze voelde de dorre bladeren onder haar naakte lichaam. Ze voelde het touw in haar polsen snijden. Uren was ze aan hem overgeleverd geweest, ze wist wat hij zou gaan zeggen. Inmiddels kende ze hem beter dan ze hem wilde kennen. De realiteit kwam terug, in al haar heftigheid. De realiteit die waanzinnig was, die de dood meebracht, die ze probeerde te ontlopen door zich te verbergen in haar eigen gedachten. De realiteit bracht Willem mee. Willem en het besef dat ze vastgebonden op een stapel dorre bladeren lag.
‘Lig je lekker?’
Het touw zat nog om haar polsen; ze had het niet doorgesneden, want er was nooit glas geweest.
Justine opende haar ogen. Ze staarde naar boven, naar het gele eikenblad dat naar beneden kwam dwarrelen. Eén van de vele bladeren die allemaal op elkaar leken. Ze hoorde hoe Willem naast haar een schep in de grond stak. De minuten waarin ze had kunnen fantaseren over haar ontsnapping, waren voorbij.
Ze hield van het geluid van vallende bladeren, omdat dat het geluid was van het leven.
Het leven dat haar was afgenomen. Ze zou sterven. Naakt in de achtertuin van een geschifte moordenaar.
Een traan zocht een weg over haar gezicht. Willem veegde de traan met zijn vinger weg.
Justine keek hem aan. Ze forceerde een glimlach. ‘Als ik een glasscherf had, zou ik die in je keel steken,’ zei ze.
Willem knikte. ‘Amen.’ Hij tilde de schep op en gebruikte het blad om Justine hard op haar hoofd te slaan.
Willem neuriede, terwijl hij haar naar haar graf sleepte.
Een windvlaag trok talloze bladeren van de bomen in Willems achtertuin. De bladeren waaiden over Justines naakte, stevig vastgebonden lichaam. Een geel blad bleef een ogenblik in haar blonde haren hangen, totdat de wind er opnieuw vat op kreeg en het blad verder waaide. Het ging haar voor en eindigde in de kuil waar Willem Justine in liet glijden.
Vaag, af en toe meegedragen door de wind, was het geluid van sirenes te horen. Willem hoorde het niet. Justine, die door de klap van zijn schep slechts versuft was geraakt, hoorde het wel. Ze bedacht dat er een geluid was dat prettiger was, veel prettiger, dan het geluid van vallende bladeren.

Thursday, August 16, 2012

De dokter (fantasy)

Doedel #16: 'Ik ben al twintig jaar dokter, maar ik heb nog nooit zoiets gezien.'

De dokter was onmenselijk. Letterlijk. Hawk vermoedde dat het kleine mannetje dwergenbloed door zijn aderen had stromen, maar dat was vast niet het enige. De huid van de dokter was spierwit – als Hawk er te lang naar keek, vreesde hij dat hij sneeuwblind zou worden. Bovenop het spierwitte hoofd stond een kleine pluk bruin haar, als een pluim op een hoed. Hawk bestudeerde het vrolijk op-en-neer springende plukje, terwijl de dokter op zijn beurt zijn buik bekeek.
‘Ik ben al twintig jaar dokter, maar ik heb nog nooit zoiets gezien.’
Hawk beet op zijn lip. Dat geldt ook voor mij, had hij er bijna uitgegooid.
De dokter deed een stap terug. Zijn bolle ogen dwaalden omhoog, totdat hij Hawk aankeek.
Hawk slikte. ‘Kunt u er iets aan doen?’ Waarom was hij niet naar een mens gegaan? Waarom had hij uitgerekend nu de pech dat hij in één of ander achterlijk gebied rondreisde, waar hij niemand kende? Waarom was hij zo ongelukkig terecht gekomen toen hij van zijn paard viel – precies in die giftige struiken?
‘Hawk, toch?’
Hawk knikte. Zijn mond werd droog. Hij volgde de blik van de dokter, die terugging naar zijn buik. Zijn buik, waar een gapende wond in zat waar constant bloed en pus uit stroomde. Het was smerig. Het stonk. En de pijn was haast ondraaglijk.
‘Wel, Hawk. Ik raad u aan om een rustige plek op te zoeken en uw laatste wilsbeschikking op te schrijven. Feitelijk had u al lang dood moeten zijn.’ De dokter gebaarde naar de deur. ‘Meer kan ik niet voor u doen.’
Hawk schudde zijn hoofd. Hij trok wit weg, greep de onderzoekstafel vast en schudde zijn hoofd nog een keer. ‘Dit… dit kan niet…’
Iemand trok de deur van de onderzoekskamer met een ruk open.
‘Eruit! Eruit, jij kleine dwaas! Wegwezen!’
Hawk stortte op de vloer in elkaar. Hijgend zag hij nog net hoe de kleine nepdokter zich haastig uit de voeten maakte, waarbij hij achterna werd gezeten door een dwerg in een witte jas. De dwerg, de echte dokter, kwam te laat om Hawk nog te redden. Zijn hart begaf het.


Tuesday, August 14, 2012

Postbode perikelen

De enveloppen in mijn hand zijn mijn wapen, waarmee ik de spinnenwebben voor mijn gezicht weghaal. En het zijn véél spinnenwebben. Met veel spinnen. Grote spinnen. Kruisspinnen. Brrrrr....
Ik worstel me een weg over het smalle voetpad, van mensen die duidelijk geen snoeischaar hebben of die de moeite niet nemen om hun eigen voortuin te onderhouden. Met mijn enveloppen in de aanslag. Of de folders, net wat ik vast heb. Weg met die webben, voordat ik verder loop. Toch ontsnapt er af en toe één aan mijn getrainde oog. Het gevolg: die vieze, kleverige zooi op m'n huid. Snel veeg ik het spinsel van mijn arm. Ik stop de post in de brievenbus, draai me om en loop terug door de halve jungle. Opgelucht haal ik adem als ik weer op de stoep sta.
Op naar de volgende.
Het gezoem komt me tegemoet.
Geen spinnen. Hier zijn het bijen, in een tuin vol mooie gele bloemen, waar alleen een tuinkabouter nog over het voetpad kan lopen zonder half door die bloemen te moeten...

Hoe kom je van je angst voor spinnen af? Word postbezorger! Ik had vandaag een kruisspin in m'n tas, tussen de folders. Ik had er één aan m'n fiets hangen. En ik kwam ze OVERAL tegen. En wat ik nog erger vind, is die tuinen waar ik per se op millimeters afstand langs zoemende bijen en hommels moet - als ik er per ongeluk één raak en die komt in m'n haar vast of zo... ik zie het al gebeuren. Mensen, onderhoud uw tuinen!

Monday, August 13, 2012

Friday, August 10, 2012

Schrijfdoedel


Schrijfdoedel 15

‘Als je nu niet iets aan die vriend van je doet, dan doe ik het.’

Hanna prikte haar vinger tegen de schouder van Diederik. ‘Als je nu niet iets aan die vriend van je doet, dan doe ik het.’
Diederik schoot in de lach. ‘En hoe was je dat van plan?’
Hanna antwoordde niet. Ze draaide zich om en liep terug naar binnen. De deur viel met een harde knal achter haar dicht.
Diederik liep hoofdschuddend naar zijn eigen voordeur. Jack stond op hem te wachten, met zijn armen over elkaar geslagen. Hij leunde nonchalant tegen het kozijn.
‘Wat nu weer?’ vroeg Jack.
Diederik stopte. Jack nam de hele deuropening in beslag. Zijn brede postuur zorgde ervoor dat de meeste buurtbewoners niet klaagden, maar Hanna vormde een uitzondering. En ze was vasthoudend.
‘Jack, je jaagt de halve buurt op stang.’ Diederik duwde tegen zijn vriend, wrong zich langs de massieve spierbundels naar binnen en wreef over zijn eigen schouder zodra hij door de gang kon lopen. Jack had de pest in. Anders was hij wel opzij gegaan. Achter zich hoorde hij de deur dicht gaan, maar het geluid was zacht. Beheerst. Jack was altijd beheerst.
‘Dat mens van hiernaast moet niet zo zeiken,’ zei Jack, terwijl hij achter Diederik aan ging.
‘Je bent tegen haar auto aangereden!’ Hij haalde twee glazen uit een keukenkastje en plaatste die met een klap op de gedekte tafel. ‘Daar zou ik ook kwaad om zijn!’
‘Ze had me ingeklemd!’
‘Leer dan godver eens een keer rijden! Dan had je daar gewoon uit kunnen draaien!’
Jack snoof. ‘Alsof ik dat expres deed.’
‘Daar zie ik je ook nog voor aan. Je hebt al een hekel aan haar sinds je haar voor het eerst zag.’
‘Ach, schei toch uit. De enige reden dat ik de buurt op stang jaag, zoals jij dat dan zo mooi zegt, is dat ik hier woon. Met jou. Stelletje homofoben.’ Jack draaide zich om en liep de keuken uit.
Diederik zuchtte. ‘Waar ga je heen?’
‘Pissen!’ riep Jack vanuit de gang.
Niet veel later klonk het geluid van de wc-deur die op slot werd gedraaid.
Diederik draaide het gas onder de pannen uit. Terwijl hij de aardappels op tafel zette, vroeg hij zich af of Jack gelijk had. Zijn buren leken inderdaad erg onhebbelijk tegenover hen – maar misschien waaide het vanzelf over.

‘Je was heel overtuigend,’ zei Jack de volgende dag tegen Hanna. ‘Ik ging er zélf bijna in geloven.’
Hanna glimlachte. Ze kroop dichter tegen hem aan. ‘Diederik heeft niets door?’
‘Ik wil hem niet kwetsen.’
‘Nooit gedacht dat ik met een bi in bed zou duiken.’
‘Bevalt het?’
‘Hm.’ Hanna’s glimlach verbreedde. ‘Heb ik toch nog iets aan je gedaan.’
Jack grijnsde terug. ‘Net als Diederik.’
Hanna keek hem even geschokt aan, maar schoot toen in de lach.
Jack lachte met haar mee.

Thursday, August 9, 2012

Haiku / senryu

Weer wat geleerd vandaag - maar eigenlijk weet ik niet goed of mijn "hersenspinsel" een haiku of een senryu is. Ach. Ik plaats 'm hier, kan iedereen voor zichzelf oordelen:

zwetend in de zon
bloed stroomt hard door het lichaam
kille zenuwen