Showing posts with label wedstrijdinzending. Show all posts
Showing posts with label wedstrijdinzending. Show all posts

Wednesday, May 4, 2016

Voor even vereeuwigd op Vlieland

Vlieland? Ninja, je komt uit Brabant, je woont in Zuid-Holland, hoe kom je nu toch weer op Vlieland terecht? Nou ...
Op Vlieland kun je een rondrit maken met de Vliehors Expres. De naam zegt het al; de rit gaat over de Vliehors, een zandvlakte van 20 vierkante kilometer aan de westkant van Vlieland. Sinds 2003 rijdt de Vliehors Expres met speciale banden waarin gedichten zijn uitgesneden. De Vliehors Expres laat dus niet alleen een bandenspoor na in het zand van Vlieland, maar ook een spoor van gedichten. In februari hoorde ik dat er een gedichtenwedstrijd was uitgeschreven. Het idee om je gedicht in het zand gedrukt te zien staan sprak mij enorm aan - de woorden min of meer vereeuwigd in tekst, maar o zo vergankelijk. De zee, de wind, langslopende mensen en dieren, regen, alles heeft vrij spel. Uiteindelijk wordt het gedicht weer uitgewist natuurlijk, maar eerst is het goed leesbaar en trekt het de aandacht van iedereen die onder zijn of haar voeten ineens letters in het zand ziet staan. Gaaf, toch? Ja, dat vond ik dus ook. Ik verzon een gedicht, stuurde dat in, en wachtte af. Een tijd later zag ik dat er meer dan 800 inzendingen waren! Wat zal het winnende gedicht zijn, vroeg ik me af - want ik verwachtte natuurlijk niet dat het mijne gekozen zou worden ...
Op 1 april werd het op Facebook bekendgemaakt: er waren 2 winnende gedichten, waaronder die van mij!

Afgelopen dagen hebben Danny, ik en Elysa heerlijk vertoefd op Vlieland. Ons uitzicht vanuit de hotelkamer was super: 



En natuurlijk gingen we mee met de Vliehors Expres:


Mijn gedicht: 
Heen en weer rollen de golven, spel van natte zoen
Brekend schuim fluistert bevlogen; leef nu want nu wordt toen







En niet te vergeten, het andere gedicht dat won, van Ingrid den Hollander:
Overspoeld door gedachten, smachtend naar dit moment.
Een zee van ruimte, hier ben ik in mijn element.

Ga je naar Vlieland, maak dan zeker ook een rondrit met de Vliehors Expres. En vergeet niet naar de gedichtensporen te kijken! 

Friday, September 20, 2013

Puber

Geschreven voor de schrijfwedstrijd van Schrijfretraite. Helaas kwam het niet op de longlist terecht (van 20 van de 246 inzendingen), dus gooi ik 'm lekker op m'n blog.

Puber

Het was druk in de kantine. De pauze was net een paar minuten bezig, de scholieren waren massaal naar de lange tafels gekomen. Kleine groepjes zaten in de vensterbank hun boterhammen te eten. Een lange rij leerlingen stond voor het verkooppunt van de catering te wachten totdat ze appelflappen, saucijzenbroodjes of broodjes gezond konden kopen.
Twee docenten dwarrelden tussen de zee pubers door, verloren zoals de kinderen zich meestal in hun klassen voelden. Gesprekken vielen stil als een docent in de buurt kwam, om daarna met zacht gegiechel hervat te worden.
In een hoek, naast een vensterbank, op de bovenste trede van de in totaal vijf treden hoge trap dat van het voorste deel naar het dieper gelegen deel van de grote kantine leidde, zat één jongen. Hij was lang en slungelig. Zijn knieën leken gemaakt van een vreemd soort rubber, een soort die alleen voorkwam in slungelige jongens die middenin hun opmars naar volwassenheid zaten. Jeugdpuistjes ontsierden zijn vooruitstekende kin en bleke wangen. Terwijl hij langzaam zijn boterham met pindakaas at, zwiepte hij af en toe met zijn hoofd kort naar links of rechts om zijn net te lange plukken vlassig haar uit zijn ogen te houden. Tussen zijn enkels stond zijn uitpuilende rugzak.
Dit was een jongen die nooit een boek vergat mee te nemen, die altijd een extra schrift bij zich had en zijn etui zat vol verschillende pennen, potloden, gummen en markeerstiften. Hij was op alles voorbereid. Toen hij klaar was met eten, diepte hij zijn agenda op uit zijn rugtas. Die moest hij met twee handen vasthouden, want de kaft was in tweeën gescheurd. Aandachtig bestudeerde hij zijn rooster. Daarna keek hij bij zijn aantekeningen van die dag. Een controle in zijn werkboek, of hij toch echt alles af had. Eenmaal tevreden gesteld, schoof hij de agenda weer terug in zijn rugtas en pakte een leesboek om de rest van de pauze door te komen.
Geen van de leerlingen om hem heen schonk enige aandacht aan hem. Er was een onzichtbare bubbel om hem heen gecreëerd. De jongen kon, als hij dat zou willen, met zijn rugtas om zich heen zwiepen zonder iemand te raken. Er werd niet naar hem gekeken. Er werd niet naar hem gewezen. Als iemand de trap op wilde lopen ging diegene liever een paar meter verderop naar boven, dan vlak langs hem te gaan.
Hij was alleen.

Friday, August 31, 2012

Weg is weg

Dit was mijn inzending voor de fantasy microschrijfwedstrijd van Schrijven Online. Uit de 63 inzendingen is dit verhaal ergens tussen nummer 6 en nummer 15 geëindigd; de top 5 haalde het niet. Toch is die top 15 ook leuk!

Je kunt de winnende drie verhalen via Schrijven Online (klik hier) vinden en lezen.

Hieronder mijn verhaal. Veel leesplezier!


Weg is weg

Maurits trok de lade van zijn nachtkastje open. Die was leeg, op één ding na: een kleine, gouden ring, waar een grote diamant in was gezet. De vervloekte trouwring die hij van zijn moeder had gekregen.
Voorzichtig, alsof hij zich eraan kon branden, pakte Maurits de trouwring. Hij had het sieraad ingeleverd bij een pandjesbaas, maar de volgende dag had hij het in zijn nachtkastje teruggevonden. Sindsdien had hij het door de wc gespoeld, hij had het in een rivier gegooid, hij had het zelfs op vakantie in een ravijn gemikt. Steeds als hij thuiskwam lag het weer in huis.
Hij ging op zijn bed zitten, schoof de ring aan zijn linkerpink en wreef over de diamant, zoals hij dat de eerste keer per ongeluk gedaan had. Net als alle voorgaande keren schrok hij opnieuw toen hij ineens twee blote voeten voor de zijne zag staan.
Hij stopte met wrijven en liet zijn ogen omhoog glijden.
Maurits noemde haar verschijning out of focus. Ze was meestal doorzichtig en af en toe zag hij haar dubbel, alsof hij naar een slechte 3D-film keek. De vrouw was zo’n twintig jaar oud. Ze deed hem denken aan een jonge versie van Angelina Jolie.
Maurits glimlachte. ‘Waar waren we gebleven?’
Ze werd scherper, minder doorzichtig. Ze glimlachte terug. ‘Je verloofde, Maurits. Geef haar deze ring, zodat ik kan terugkeren in haar lichaam. Zoals je vader dat ook deed.’
‘Wat schiet ik daarmee op? Ik hou van Elaine.’
‘Ik zal Elaine zijn. En veel meer. Ik zal je leren hoe je onsterfelijk kunt worden – je zal je eerste zoon eenzelfde ring geven, zodat jij door kunt leven na je dood.’
Maurits fronste. Zijn vader en broer waren verongelukt toen zijn broer drie was. Zijn vaders ring was nooit doorgegeven.
Hij bestudeerde haar felblauwe ogen, die bijna tastbaar waren geworden. Na enkele seconden vervaagden ze weer.
Ik was je moeder, Maurits. De vrouw die jij hebt begraven stierf zestig jaar geleden al.’ Haar stem en haar verschijning zwakten af, totdat ze helemaal verdwenen was.
Maurits stond op, liep naar de badkamer, stopte de ring in zijn mond en slikte door. Daarna trok hij een scheermesje uit de verpakking.
Elaine was zwanger. Maurits moest het patroon doorbreken. Niemand anders kon dat – de ring moest doorgegeven worden. Het stopte bij hem.
Dit keer blijft hij weg.
Met die gedachte in zijn hoofd sneed hij zijn polsen door.

Saturday, August 18, 2012

Welingelichte Kringen Schrijfwedstrijd

Helaas, ik zit niet bij de top 3%. Gaat lekker zo, al die uitslagen achter elkaar! In ieder geval vond ik zelf wél dat ik een goed verhaal had geschreven, dus ook deze zet ik hier op m'n blog:


Schaduw van de hoop

Een kleine hand legde zich in de mijne. Ik keek naar beneden. Liselotte keek omhoog, haar ogen groot, het verdriet dat erin lag oneindig. Ik bedacht dat een kind haar vader niet hoorde te verliezen. De zinloosheid van die holle gedachte trof me echter zo diep, dat ik mijn blik moest afwenden; er was immers niets wat ik kon doen. Niemand kon de dood terugdraaien.
Ik slikte mijn tranen weg, bukte en tilde mijn dochter op. Liselotte legde haar hoofd tegen mijn schouder. Ze huilde in stilte. Haar tranen voelden koel aan op mijn blote, verhitte huid.
‘Gaat het?’ vroeg mijn moeder.
Ik knikte. Ik wilde haar uitschelden, ik wilde haar slaan, ik wilde haar over de begraafplaats slepen en haar met haar neus op het graf van mijn man duwen. Ik wilde haar omhelzen en haar troost opzuigen, zoals een spons water opzuigt. Ik haatte haar vanwege haar nepbezorgdheid, ik hield van haar omdat ze in ieder geval het fatsoen had gevonden om te komen. Haar woorden echoden echter nog na in mijn hoofd: ‘Misschien is het wel beter zo.’ Alsof zij daar verstand van had. Nee, het was niet beter. Niet voor mij, niet voor Liselotte. We waren de man kwijt waar we van hielden en het enige wat was achtergebleven, was leegte.
Liselotte begon halverwege de begraafplaats te wriemelen. Ik zette haar op de grond en keek toe hoe ze haar hoofd ophief naar de hemel. Pas toen ze mijn blik zocht, had ik door dat ze niet naar de wolken boven haar keek, maar naar de bladeren van de kastanjeboom waar we onder stonden. Haar kleine, pijnlijke glimlach maakte genoeg duidelijk.
‘Loop maar vast door,’ zei ik zacht tegen mijn moeder. Mijn stem wist niet eens meer wat volume was. De laatste dagen kon ik slechts nog fluisteren. ‘We komen er zo aan.’
Ze knikte en ik wachtte tot ze uit het zicht verdwenen was.
Liselotte was onder de boom vandaan gekomen. Ze stond op het punt waar de schaduw van de boom ophield, met haar handen voor haar uit gestoken. Op haar onderarmen was schaduw te zien; haar bovenarmen en gezicht staken fel af in de volle zon. De wallen onder haar ogen waren huiveringwekkend. Haar glimlach, die niet was weggegaan, was hoopvol.
‘Schaduwspringen, mama,’ zei ze. In haar stem hoorde ik de pijn die ik ook voelde.
Mijn man was er ooit als grap mee begonnen; hij was onder de kastanjeboom in onze achtertuin gaan staan, met Liselotte, en hij had haar op de schaduwen gewezen. ‘Ergens zit jouw schaduw ertussen. Misschien kun je er wel overheen springen. Iemand die over zijn eigen schaduw kan springen, kan de hele wereld aan.’
Ik nam Liselottes hand in de mijne en stapte met haar de schaduw van de kastanjeboom in. ‘Kom,’ zei ik, ‘laten we over onze schaduw heen springen.’

Friday, August 17, 2012

Azra wedstrijd

Aangezien ik niet genomineerd ben voor de winnaars - en er dus ook geen publicatie volgt - voel ik me vrij om te doen met mijn verhaal wat ik zelf wil. Maar ja, wat moet ik ermee? Nou, dan maar op m'n blog zetten.   Iedereen die commentaar heeft, kan dat achterlaten ;) En commentaar op de titel is niet nodig, ik wéét dat die niet origineel is. (Het thema van de wedstrijd was "vallende bladeren"...) Hopelijk veel leesplezier!

Vallende Bladeren

Het was Justine nooit eerder opgevallen dat vallende bladeren geluid maakten. Nu ze het zachte ruisen van de neerdwarrelende herfstbladeren hoorde, vond ze het jammer dat ze er nooit eerder naar had geluisterd. Het had iets geruststellends, zoals een kop warme chocomelk vreemd geruststellend kon zijn. Eenvoudig, maar kalmerend.
Een geel blad viel langzaam naar beneden, precies naar haar hoofd. Justine fronste toen ze dat zag. Ze bestudeerde de lichtval op het gele eikenblad. Het blad wapperde een keer opzij, waaide weer terug, kantelde – en landde op haar kin, waar hij uit haar zicht verdween. Ze kon haar hoofd niet kantelen. Daar had hij voor gezorgd.
Hij. Willem, had hij zich genoemd. Waarschijnlijk was dat niet zijn echte naam. Dat stoorde haar, zoals een zoemende mug irritant kon zijn. Ze wilde weten wie hij was, voordat ze dood ging, maar ze vertikte het om dat aan hem te vragen.
Zijn voetstappen kwamen weer dichterbij. Een tijdlang had ze hem uit haar gedachten kunnen bannen, door zich volledig op de geluiden van de natuur te concentreren, maar nu kon ze dat niet langer.
‘Zo,’ zei hij, met een tevreden klank in zijn stem.
Justine hoorde iets achter haar. Het was het geluid van een schep die met kracht in de grond werd gestoken.
Een hoofd kwam boven het hare hangen. Willem had een vriendelijk gezicht, een licht gebruinde huid en een kaarsrecht, spierwit gebit. Hij zag eruit als de ideale schoonzoon en zo had hij zich ook gedragen, toen hij Justine de dag ervoor in de kroeg aansprak. Het was pas mis gegaan toen hij haar naar haar auto bracht. Justine had geprobeerd om zich te herinneren wat hij had gedaan – vergeefs. Ze kon zich vaag de kroeg herinneren, zijn vriendelijke woorden en een flits van zijn zwarte Opel. Daarna was er een gat in haar geheugen geslagen, totdat ze wakker was geworden in zijn bed. Onder zijn lichaam.
Toen had hij haar precies zo aangekeken, met die halve glimlach op zijn gezicht. Een verwachtingsvolle glimlach, omdat hij wist dat ze bang was. Er was ook geen andere emotie mogelijk; ze werd ineens wakker met een naakte man boven haar, vastgebonden in een kamer die ze niet kende, zonder te weten hoe ze daar was gekomen. Ze had geworsteld om los te komen, ze had gehuild, ze had hem gesmeekt. En hij had daarvan genoten.
‘Lig je lekker?’
Justine slikte. Ze voelde dat er een traan uit haar rechteroog liep, ook al wilde ze niet huilen. Ze gunde hem niet nog meer tranen, niet na wat hij al met haar had gedaan, na hoe hij haar al had vernederd, maar ze kon het niet tegenhouden.
Willem grijnsde toen hij haar nieuwe tranen zag. Hij hurkte naast Justine neer, veegde met een wijsvinger op tedere wijze de tranen van haar wangen en likte vervolgens zijn vinger af.
Justine sloot haar ogen.
Willem gromde. Zijn grijns verdween van zijn gezicht en hij gaf een harde trap tegen Justines zij. Ze kreunde, maar meer deed ze niet.
Justine beet haar kiezen hard op elkaar om te voorkomen dat ze voor de zoveelste keer zou gillen. Ze hield haar ogen stijf dichtgeknepen.
‘Kreng,’ mompelde Willem.
Justine probeerde niet aan hem te denken. Ze luisterde naar het geluid van de bladeren, zelfs toen hij haar vastgebonden benen greep en aan haar begon te sjorren. Hij sleepte haar aan haar benen mee. Niet ver, want het graf dat hij had gegraven lag vlakbij.
Justine verstrakte de greep om de touwen die los om haar polsen hingen, zodat hij geen los bungelend uiteinde zou zien. Terwijl hij bezig was met het graven van haar graf, had zij een stuk glas onder haar handen gevoeld. Hij had het niet zien liggen in de stapel dode bladeren waar hij haar achteloos in had laten vallen. Nu moest ze zich inhouden. Wachten op het juiste moment, hoewel ze niet zeker wist of er ooit het ‘juiste moment’ zou komen.
Willem liet Justines benen in het pas gegraven gat zakken. Hij keek haar aan en boog zich voorover.
Justine zag zijn met zwarte grond besmeurde handen op haar schouders af komen, alsof alles zich vertraagd afspeelde. Een betere kans zou ze niet krijgen.
Ze schreeuwde toen ze haar armen achter haar rug vandaan haalde. Alle rauwe emoties gooide ze in die schreeuw, die zo hard was dat enkele vogels verschrikt en met klapperende vleugels uit de bomen boven hen vlogen.
Willem deinsde terug, geschrokken van haar onverwachte beweging. Justine duwde zich met haar linkerhand omhoog, terwijl ze met haar rechterhand uithaalde. Haar spieren protesteerden pijnlijk, het stuk glas dreigde uit haar verkrampte vingers te glippen. Ze klemde haar kaken op elkaar en dwong haar arm om naar voren te gaan. Met een gevoel van genoegdoening zag ze hoe de glasscherf een diepe snee in de wang van Willem kerfde.
Willem vloekte, sloeg haar hand weg en greep met zijn andere hand haar keel vast.
Justine gleed weg. Haar lichaam was te zwaar voor de zachte grond aan de rand van het graf; de rand brokkelde af en haar benen zakten naar beneden. Ze greep wanhopig naar houvast met haar linkerhand. Haar vingers haakten zich in de mouw van Willems groene waxjas.
Willem werd uit zijn evenwicht getrokken. Hij moest Justines keel loslaten toen ze zijn arm mee dreigde te trekken. Zijn gezicht vertrok in een grimas toen hij haar hard van zich af duwde, maar Justine liet niet los. Ze hield hem nog steeds aan zijn arm vast, waardoor ze samen in het graf vielen.
Ze kwam hard terecht, bovenop Willem, die rochelend naar zijn keel greep. Justine krabbelde achteruit en kwam half omhoog, ondanks de pijn die ze overal voelde. Ze staarde vol afschuw naar de stervende Willem. De glasscherf stak uit zijn keel. Bloed liep snel langs zijn hals. Zijn vingers gleden langs de glasscherf, zonder die aan te raken.
Trillend op haar benen ging Justine rechtop staan. Ze zocht houvast bij de rand van het graf, maar het zand viel steeds naar beneden als ze er tegenaan kwam. Huilend klauwde ze haar handen in het zand, net zolang tot ze zich omhoog kon trekken. Ze keek niet meer naar Willem. Zijn gerochel was opgehouden, dat was voor haar genoeg. Kreunend en snikkend wist ze zich uit het graf te hijsen, waarbij ze Willems lichaam als opstapje gebruikte. Ze groef haar handen diep in de grond, greep een paar graspollen, trok zichzelf verder aan een boomwortel, totdat ze eindelijk haar benen uit het gat kon halen.
Ze verwachtte dat Willem plotseling omhoog zou komen om zijn hand om haar enkel te slaan en haar terug naar beneden te trekken, als in een slechte horrorfilm, maar dat gebeurde niet.
Justine ging hijgend op haar rug liggen.

Voetstappen. Het geluid van naderende voetstappen.
Ze voelde de dorre bladeren onder haar naakte lichaam. Ze voelde het touw in haar polsen snijden. Uren was ze aan hem overgeleverd geweest, ze wist wat hij zou gaan zeggen. Inmiddels kende ze hem beter dan ze hem wilde kennen. De realiteit kwam terug, in al haar heftigheid. De realiteit die waanzinnig was, die de dood meebracht, die ze probeerde te ontlopen door zich te verbergen in haar eigen gedachten. De realiteit bracht Willem mee. Willem en het besef dat ze vastgebonden op een stapel dorre bladeren lag.
‘Lig je lekker?’
Het touw zat nog om haar polsen; ze had het niet doorgesneden, want er was nooit glas geweest.
Justine opende haar ogen. Ze staarde naar boven, naar het gele eikenblad dat naar beneden kwam dwarrelen. Eén van de vele bladeren die allemaal op elkaar leken. Ze hoorde hoe Willem naast haar een schep in de grond stak. De minuten waarin ze had kunnen fantaseren over haar ontsnapping, waren voorbij.
Ze hield van het geluid van vallende bladeren, omdat dat het geluid was van het leven.
Het leven dat haar was afgenomen. Ze zou sterven. Naakt in de achtertuin van een geschifte moordenaar.
Een traan zocht een weg over haar gezicht. Willem veegde de traan met zijn vinger weg.
Justine keek hem aan. Ze forceerde een glimlach. ‘Als ik een glasscherf had, zou ik die in je keel steken,’ zei ze.
Willem knikte. ‘Amen.’ Hij tilde de schep op en gebruikte het blad om Justine hard op haar hoofd te slaan.
Willem neuriede, terwijl hij haar naar haar graf sleepte.
Een windvlaag trok talloze bladeren van de bomen in Willems achtertuin. De bladeren waaiden over Justines naakte, stevig vastgebonden lichaam. Een geel blad bleef een ogenblik in haar blonde haren hangen, totdat de wind er opnieuw vat op kreeg en het blad verder waaide. Het ging haar voor en eindigde in de kuil waar Willem Justine in liet glijden.
Vaag, af en toe meegedragen door de wind, was het geluid van sirenes te horen. Willem hoorde het niet. Justine, die door de klap van zijn schep slechts versuft was geraakt, hoorde het wel. Ze bedacht dat er een geluid was dat prettiger was, veel prettiger, dan het geluid van vallende bladeren.