Vallende Bladeren
Het
was Justine nooit eerder opgevallen dat vallende bladeren geluid maakten. Nu ze
het zachte ruisen van de neerdwarrelende herfstbladeren hoorde, vond ze het
jammer dat ze er nooit eerder naar had geluisterd. Het had iets geruststellends,
zoals een kop warme chocomelk vreemd geruststellend kon zijn. Eenvoudig, maar
kalmerend.
Een
geel blad viel langzaam naar beneden, precies naar haar hoofd. Justine fronste toen
ze dat zag. Ze bestudeerde de lichtval op het gele eikenblad. Het blad wapperde
een keer opzij, waaide weer terug, kantelde – en landde op haar kin, waar hij
uit haar zicht verdween. Ze kon haar hoofd niet kantelen. Daar had hij voor
gezorgd.
Hij.
Willem, had hij zich genoemd. Waarschijnlijk was dat niet zijn echte naam. Dat
stoorde haar, zoals een zoemende mug irritant kon zijn. Ze wilde weten wie hij
was, voordat ze dood ging, maar ze vertikte het om dat aan hem te vragen.
Zijn
voetstappen kwamen weer dichterbij. Een tijdlang had ze hem uit haar gedachten
kunnen bannen, door zich volledig op de geluiden van de natuur te concentreren,
maar nu kon ze dat niet langer.
‘Zo,’
zei hij, met een tevreden klank in zijn stem.
Justine
hoorde iets achter haar. Het was het geluid van een schep die met kracht in de
grond werd gestoken.
Een
hoofd kwam boven het hare hangen. Willem had een vriendelijk gezicht, een licht
gebruinde huid en een kaarsrecht, spierwit gebit. Hij zag eruit als de ideale
schoonzoon en zo had hij zich ook gedragen, toen hij Justine de dag ervoor in
de kroeg aansprak. Het was pas mis gegaan toen hij haar naar haar auto bracht.
Justine had geprobeerd om zich te herinneren wat hij had gedaan – vergeefs. Ze
kon zich vaag de kroeg herinneren, zijn vriendelijke woorden en een flits van
zijn zwarte Opel. Daarna was er een gat in haar geheugen geslagen, totdat ze
wakker was geworden in zijn bed. Onder zijn lichaam.
Toen
had hij haar precies zo aangekeken, met die halve glimlach op zijn gezicht. Een
verwachtingsvolle glimlach, omdat hij wist dat ze bang was. Er was ook geen
andere emotie mogelijk; ze werd ineens wakker met een naakte man boven haar,
vastgebonden in een kamer die ze niet kende, zonder te weten hoe ze daar was
gekomen. Ze had geworsteld om los te komen, ze had gehuild, ze had hem
gesmeekt. En hij had daarvan genoten.
‘Lig
je lekker?’
Justine
slikte. Ze voelde dat er een traan uit haar rechteroog liep, ook al wilde ze
niet huilen. Ze gunde hem niet nog meer tranen, niet na wat hij al met haar had
gedaan, na hoe hij haar al had vernederd, maar ze kon het niet tegenhouden.
Willem
grijnsde toen hij haar nieuwe tranen zag. Hij hurkte naast Justine neer, veegde
met een wijsvinger op tedere wijze de tranen van haar wangen en likte
vervolgens zijn vinger af.
Justine
sloot haar ogen.
Willem
gromde. Zijn grijns verdween van zijn gezicht en hij gaf een harde trap tegen
Justines zij. Ze kreunde, maar meer deed ze niet.
Justine
beet haar kiezen hard op elkaar om te voorkomen dat ze voor de zoveelste keer
zou gillen. Ze hield haar ogen stijf dichtgeknepen.
‘Kreng,’
mompelde Willem.
Justine
probeerde niet aan hem te denken. Ze luisterde naar het geluid van de bladeren,
zelfs toen hij haar vastgebonden benen greep en aan haar begon te sjorren. Hij
sleepte haar aan haar benen mee. Niet ver, want het graf dat hij had gegraven lag
vlakbij.
Justine
verstrakte de greep om de touwen die los om haar polsen hingen, zodat hij geen
los bungelend uiteinde zou zien. Terwijl hij bezig was met het graven van haar
graf, had zij een stuk glas onder haar handen gevoeld. Hij had het niet zien liggen
in de stapel dode bladeren waar hij haar achteloos in had laten vallen. Nu
moest ze zich inhouden. Wachten op het juiste moment, hoewel ze niet zeker wist
of er ooit het ‘juiste moment’ zou komen.
Willem
liet Justines benen in het pas gegraven gat zakken. Hij keek haar aan en boog
zich voorover.
Justine
zag zijn met zwarte grond besmeurde handen op haar schouders af komen, alsof
alles zich vertraagd afspeelde. Een betere kans zou ze niet krijgen.
Ze
schreeuwde toen ze haar armen achter haar rug vandaan haalde. Alle rauwe
emoties gooide ze in die schreeuw, die zo hard was dat enkele vogels verschrikt
en met klapperende vleugels uit de bomen boven hen vlogen.
Willem
deinsde terug, geschrokken van haar onverwachte beweging. Justine duwde zich
met haar linkerhand omhoog, terwijl ze met haar rechterhand uithaalde. Haar
spieren protesteerden pijnlijk, het stuk glas dreigde uit haar verkrampte
vingers te glippen. Ze klemde haar kaken op elkaar en dwong haar arm om naar
voren te gaan. Met een gevoel van genoegdoening zag ze hoe de glasscherf een
diepe snee in de wang van Willem kerfde.
Willem
vloekte, sloeg haar hand weg en greep met zijn andere hand haar keel vast.
Justine
gleed weg. Haar lichaam was te zwaar voor de zachte grond aan de rand van het
graf; de rand brokkelde af en haar benen zakten naar beneden. Ze greep wanhopig
naar houvast met haar linkerhand. Haar vingers haakten zich in de mouw van
Willems groene waxjas.
Willem
werd uit zijn evenwicht getrokken. Hij moest Justines keel loslaten toen ze
zijn arm mee dreigde te trekken. Zijn gezicht vertrok in een grimas toen hij
haar hard van zich af duwde, maar Justine liet niet los. Ze hield hem nog
steeds aan zijn arm vast, waardoor ze samen in het graf vielen.
Ze
kwam hard terecht, bovenop Willem, die rochelend naar zijn keel greep. Justine
krabbelde achteruit en kwam half omhoog, ondanks de pijn die ze overal voelde.
Ze staarde vol afschuw naar de stervende Willem. De glasscherf stak uit zijn
keel. Bloed liep snel langs zijn hals. Zijn vingers gleden langs de glasscherf,
zonder die aan te raken.
Trillend
op haar benen ging Justine rechtop staan. Ze zocht houvast bij de rand van het
graf, maar het zand viel steeds naar beneden als ze er tegenaan kwam. Huilend
klauwde ze haar handen in het zand, net zolang tot ze zich omhoog kon trekken.
Ze keek niet meer naar Willem. Zijn gerochel was opgehouden, dat was voor haar
genoeg. Kreunend en snikkend wist ze zich uit het graf te hijsen, waarbij ze
Willems lichaam als opstapje gebruikte. Ze groef haar handen diep in de grond,
greep een paar graspollen, trok zichzelf verder aan een boomwortel, totdat ze
eindelijk haar benen uit het gat kon halen.
Ze
verwachtte dat Willem plotseling omhoog zou komen om zijn hand om haar enkel te
slaan en haar terug naar beneden te trekken, als in een slechte horrorfilm,
maar dat gebeurde niet.
Justine
ging hijgend op haar rug liggen.
Voetstappen.
Het geluid van naderende voetstappen.
Ze
voelde de dorre bladeren onder haar naakte lichaam. Ze voelde het touw in haar
polsen snijden. Uren was ze aan hem overgeleverd geweest, ze wist wat hij zou
gaan zeggen. Inmiddels kende ze hem beter dan ze hem wilde kennen. De realiteit
kwam terug, in al haar heftigheid. De realiteit die waanzinnig was, die de dood
meebracht, die ze probeerde te ontlopen door zich te verbergen in haar eigen
gedachten. De realiteit bracht Willem mee. Willem en het besef dat ze
vastgebonden op een stapel dorre bladeren lag.
‘Lig
je lekker?’
Het
touw zat nog om haar polsen; ze had het niet doorgesneden, want er was nooit
glas geweest.
Justine
opende haar ogen. Ze staarde naar boven, naar het gele eikenblad dat naar
beneden kwam dwarrelen. Eén van de vele bladeren die allemaal op elkaar leken.
Ze hoorde hoe Willem naast haar een schep in de grond stak. De minuten waarin
ze had kunnen fantaseren over haar ontsnapping, waren voorbij.
Ze
hield van het geluid van vallende bladeren, omdat dat het geluid was van het
leven.
Het
leven dat haar was afgenomen. Ze zou sterven. Naakt in de achtertuin van een
geschifte moordenaar.
Een
traan zocht een weg over haar gezicht. Willem veegde de traan met zijn vinger
weg.
Justine
keek hem aan. Ze forceerde een glimlach. ‘Als ik een glasscherf had, zou ik die
in je keel steken,’ zei ze.
Willem
knikte. ‘Amen.’ Hij tilde de schep op en gebruikte het blad om Justine hard op
haar hoofd te slaan.
Willem
neuriede, terwijl hij haar naar haar graf sleepte.
Een
windvlaag trok talloze bladeren van de bomen in Willems achtertuin. De bladeren
waaiden over Justines naakte, stevig vastgebonden lichaam. Een geel blad bleef
een ogenblik in haar blonde haren hangen, totdat de wind er opnieuw vat op
kreeg en het blad verder waaide. Het ging haar voor en eindigde in de kuil waar
Willem Justine in liet glijden.
Vaag,
af en toe meegedragen door de wind, was het geluid van sirenes te horen. Willem
hoorde het niet. Justine, die door de klap van zijn schep slechts versuft was
geraakt, hoorde het wel. Ze bedacht dat er een geluid was dat prettiger was,
veel prettiger, dan het geluid van vallende bladeren.