De
kilte van de onschuld
Buiten
was het tropisch warm. Meer dan dertig graden. Binnen was het misschien nog wel
warmer, maar hij had het koud.
IJskoud.
Hij
staarde naar het plafond. In zijn gedachten hoorde hij de stem van zijn vrouw. Het is jouw schuld, jij hebt niet op hem
gelet! Jij had op hem moeten passen! Waarom heb je niet op hem gelet?
Vragen
die hij zichzelf ook stelde, vragen waar hij geen antwoord op kon geven. Hij
hád op Sven gepast, toch? Maar hij had hem ook heel even uit het oog verloren.
Het
gevoel in zijn vingers was verdwenen. Hij huiverde. Er liepen tranen over zijn
wangen, maar dat merkte hij pas toen hij ze zacht in het badwater hoorde
plonzen.
Het
was zijn schuld. Hij had niet opgelet, hij had Sven niet naar de straat zien
rennen. Hij had de dikke Mercedes niet gezien. Maar het geluid van de piepende
remmen en het daaropvolgende gekrijs zou hij nooit vergeten.
God,
wat had hij het koud.
‘Papa?’
Vanaf
de gang klonk de stem van zijn oudste zoon, aarzelend. Hij draaide zijn hoofd
en keek naar de deur.
‘Pap,
zit je nog in bad? Mam zei dat we zo gingen eten.’
Hij
likte over zijn lippen met een tong die aanvoelde als een stuk leer. Moeizaam
trok hij zichzelf overeind. Hij wierp zijn ouderwetse scheermes op de badmat.
‘Ik kom eraan,’ zei hij. Zijn stem klonk goed. Helemaal niet depressief. ‘Zeg
maar tegen je moeder dat ik er zo ben en dat ze vast op moet scheppen.’
‘Oké.’
Maar
geen geluid van weglopende voetstappen.
Hij
fronste. Het water klotste over de rand toen hij uit bad stapte. ‘Jelmer, sta
je daar nog?’
Er
werd zacht op de deur getrommeld, met een paar vingers. Daarna een kleine bons.
Jelmer had waarschijnlijk zijn voorhoofd tegen de deur laten zakken.
‘Ik
mis Sven,’ zei Jelmer.
Snel
trok hij een groot badlaken uit de kast. Hij wikkelde dat om zijn middel,
schoof met zijn voet zijn scheermes onder de kast en trok de badkamerdeur open.
Jelmer viel in zijn armen. Hij wreef met zijn rimpelige vingers door Jelmers
haar, trok hem dichter tegen zich aan en antwoordde: ‘Ik ook.’
‘Mama
huilde net,’ zei Jelmer, met een stem die ook klonk alsof hij op het punt stond
om te huilen. ‘En jij zat zo lang in bad… Je bent helemaal koud, pap.’ Jelmer
trok zich los. Hij keek zijn vader aan en zag dezelfde roodomrande ogen als
wanneer hij in de spiegel keek. Hetzelfde, maar ouder.
‘Ik
was in slaap gevallen,’ loog hij. De leugen kwam gemakkelijk, maar zijn hart
kromp ineen van dat gemak. ‘Ga maar vast naar beneden, goed?’
Jelmer
knikte, draaide zich om en liep de gang door en de trap af.
Hij
keek hem na. Daarna liep hij terug de badkamer in. Jouw schuld dat je gezin kapot gaat van verdriet.
Hij
bukte, trok het scheermes weer tevoorschijn en staarde naar zijn eigen
spiegelbeeld in het vlijmscherpe lemmet. Vervolgens klapte hij het mes dicht en
smeet het in de prullenbak naast het toilet. Hij rilde, sloeg zijn armen om
zijn lichaam en nam zich voor om die avond aan zijn vrouw te vertellen wat hij
bijna had gedaan.
Er
was één leven weggerukt. Maar zij moesten verder. En daar hoorde hij ook bij.