Monday, October 23, 2017

Het verhaal van je dialoog

In de meeste verhalen kom je dialoog tegen. Soms lees je pagina’s dialoog, zonder dat je doorhebt dat het gesprek zoveel pagina’s beslaat. Soms lees je een halve pagina dialoog en ben je blij als de personages eindelijk de mond worden gesnoerd door de schrijver. De ene dialoog is de andere niet, en persoonlijke voorkeur (van lezer en schrijver) speelt een grote rol bij de beleving van de dialoog.
Ik hou van een goede dialoog. En ik erger me dood aan boeken/verhalen waarin dialogen mij uit het verhaal trekken, om wat voor reden dan ook. Vandaag ga ik dieper in op het fenomeen “dialoog”.

Definitie: waar hébben we het over?
Kort gezegd: een dialoog is een gesprek tussen twee of meer personen. In een verhaal wordt dat doorgaans weergegeven door iedere nieuwe spreker op een volgende regel te plaatsen, en door aanhalingstekens te gebruiken. Dus dat ziet er dan zo uit:

‘Een dialoog.’
‘Analoog?’
‘Nee, dialoog. Zo’n gesprek, weet je wel. Tussen twee personen.’
‘Oh. Ja, leuk.’

Schrijf je verhalen en gebruik je daarbij dialoog, dan kom je er al snel achter: hoe “realistischer” de dialoog, hoe minder bruikbaar hij is. In het “echt” praat je immers met zinloze stopwoordjes, herhalingen, etc. Dat kun je in een verhaal niet gebruiken. Nee, in een verhaal ga je het terugbrengen tot de essentie. Ik citeer Gerard Reve, die op zijn beurt weer geciteerd wordt in het boek Schrijven van gedichten en verhalen, van Cees van der Pluijm:

‘Het belang van de dialoog in het verhalend proza wordt maar al te vaak onderschat. Men beseft onvoldoende dat een werkelijk plaats gevonden hebbende dialoog zo goed als nooit bruikbaar is. […] De dialoog is één van de moeilijkste opgaven voor de auteur.’
(Schrijven van gedichten en verhalen, p. 238-239)

Babbelende bazelaars en morrelende mompelaars
Het is natuurlijk fijn dat we weten wat dialoog ís, maar nu zou het ook fijn zijn als we begrijpen wat dialoog dóét. Ik begin met een bewering waar je als beginnend auteur niet op zit te wachten, want dit levert meer vragen op dan antwoorden: met een dialoog kun je alle kanten op.
Lekker vaag, hè. Ik weet het.
Concreet: in een dialoog kun je informatie verwerken.
Nu wordt het interessant. Want wat voor informatie kun je erin verwerken? Ook daar gaan we weer alle kanten op.
Niet alleen wát iemand zegt, heeft gevolgen voor de beeldvorming van een personage, maar ook hóé hij het zegt. Praat je personage met deftige woorden, gebruikt hij lange zinnen, of is hij juist van het binnensmonds gemompel? Gebruik je dialect in je dialoog, gooi je er straattaal doorheen, laat jij je personages vloeken?
Dit zijn vragen waarover je moet nadenken. Een koning praat doorgaans anders dan een straatschoffie. En als er net iets ergs is gebeurd, is het fijn als een personage daar realistisch op reageert.

‘Nee… Poekie…’ Tamara keek naar haar kat. Het beestje lag dood in een plas bloed, de schroevendraaier stak nog uit zijn nek. Wie had dat gedaan? ‘Jeetje, nee!’ zei Tamara.

Bovenstaand voorbeeld is een bewerking van wat ik ooit daadwerkelijk in een boek ben tegengekomen. Ik zat zowat tegen het plafond aan. “Jeetje”? Alsjeblieft, zeg! Als ik zoiets zie, krijg ik de neiging om zo’n boek een zwieper te geven. Mét bijbehorende vloek. Wie zegt er nou toch “jeetje” als z’n kat bruut is vermoord!
Nou ja, misschien zijn er wel mensen die dat zeggen. Dat zou best kunnen. Maar ik had grover taalgebruik in dit geval toch wel op z’n plaats gevonden. Punt is: denk na over wat je een personage laat zeggen, want het heeft gevolgen voor de leesbeleving.

En niet alleen wát een personage zegt. Ook hóé iemand het zegt.

‘En toen zei ik, ik zei: “We gaan lekker naar de film, jongen”, en toen zei hij, zegt-ie gewoon: “Daar heb ik helemaal geen zin in!” Ken je dat nou geloven?’
 ‘Ik nodigde hem uit om samen naar de bioscoop te gaan. Hij had geen zin. Ik snap er niets van.’

Zelfde boodschap, totaal andere manier van spreken. Ook in het echte leven kom je wel eens van die babbelaars tegen, mensen die 5 kwartier in een uur praten. Zulke personen lopen in verhalen ook rond. Dat kun je gebruiken in een dialoog.

Leest het vlot of kabbelt het oeverloos voort?
Doorgaans (gemiddeld genomen) leest een dialoog vlot door. Er is sprake van een soort actie-reactie gebeuren: personage A praat, personage B reageert daarop, soms komt personage C dan met nieuwe input. Vaak is de halve pagina leeg, als het om een dialoog met korte zinnen gaat. Hieronder een voorbeeld, afkomstig uit mijn manuscript Trustys:

‘Hoe laat was je klaar?’
‘Pas laat op de avond, heer. Het was al donker.’
Vesaljev maakte een ga-verder gebaar met zijn hand. ‘Wat deed je toen?’
‘Ik had honger, generaal. Ik ging naar Frank – naar De Bokkige Geit.’
‘Waarom daarheen? Er zit een kroeg bij je op de hoek. De Bokkige Geit is een eind verder.’
‘U bedoelt De Dikke Dame?’
‘Ja.’
‘Bent u daar weleens geweest?’
Vesaljev trok zijn wenkbrauwen op.
‘Als u daar uw glas neerzet, moet u dat met een beitel loswrikken. Ik kom daar nooit.’
‘Dus je ging eten in De Bokkige Geit. Wat gebeurde er toen je daar aankwam?’
(Trustys, Ninja Paap-Luijten)

Soms staat er slechts één woord op een regel. Dat is vaker het geval bij dialogen. Natuurlijk heb je ook boeken waarin personages soms hele monologen houden, verhalen die hele pagina’s beslaan – maar grof geschat kun je toch wel stellen dat de moderne dialoog meestal bestaat uit relatief korte, elkaar snel opvolgende stukken. En dat maakt dat een dialoog meestal je tekst versnelt. Kun je er ook mee vertragen? Jazeker, maar dat is afhankelijk van hoe je die dialoog opbouwt. Laat je de personages langer per persoon aan het woord, dan leest het meestal trager dan met die korte zinnen en snelle afwisselingen zoals in het voorbeeld hierboven. (En ook hier speelt woordkeuze een rol. Ingewikkeld taalgebruik leest voor de gemiddelde lezer iets langzamer dan eenvoudig taalgebruik.)
Let wel op: een dialoog die bestaat uit oeverloos gezwam, kan natuurlijk nog steeds vertragend werken. Als je de lezer verveelt, ben je immers ook vertragend bezig.

Het karakter van je personage
De dialoog is zeer geschikt om iets te ‘laten zien’ over het karakter van je personage. Het zegt soms ook iets over de verhoudingen tussen de personages. In bovenstaand voorbeeld zie je al dat er een verschil in beleefdheidsvorm is: de ene zegt ‘u’, de andere ‘jij’. Maar een dialoog kan ook iets zeggen over de gemoedstoestand van je personage. Of over het karakter van je personage; wat voor iemand is hij, hoe reageert hij, wat zegt dat over hem? Kies je ervoor om de directe rede (dat wat daadwerkelijk wordt gezegd) te ondersteunen in de tekst eromheen, of laat je dat achterwege? Nog een voorbeeld, weer uit een van mijn eigen manuscripten, dit keer uit Oragayn:

Aaron ging zitten. Met de handdoek depte William zijn gezicht warm. Hij zeepte hem in, pakte het vlijmscherpe scheermes en plaatste het lemmet tegen de keel van de magiër. Aaron keek steels naar William.
‘U weet wat u doet hoop ik?’ vroeg hij.
William trok een wenkbrauw op. Ineens was hij ‘u’. ‘Ik heb dit vaker gedaan.’
‘Bij een ander.’
‘Ja.’
‘U had kapper moeten worden, dan?’
‘Daar ben ik niet geduldig genoeg voor. Zit stil.’
Aaron ademde huiverend uit. ‘Farridah, ik wil een borrel.’
Daar reageerde William niet eens op. Soepel haalde hij het scheermes over Aarons huid.
(Oragayn, Ninja Paap-Luijten)

Twee dialogen. Enkele overeenkomsten: in beide voorbeelden maak ik gebruik van de invloed van de beleefdheidsvorm (“u”) en in beide voorbeelden wordt er een wenkbrauw opgetrokken. Die opgetrokken wenkbrauw maakt overigens net zo goed deel uit van de dialoog: lichaamstaal! En wat te denken van de taal van het scheermes, in dit laatste voorbeeld? Dat ding ligt tijdens het gesprek tegen de keel van Aaron. William is niet bang dat hij iets verkeerd zal doen – hij heeft immers vaker iemand geschoren – maar Aaron ziet het niet zo zitten.
Waarom dit voorbeeld, als ik het over karakter heb? Nou, William is hier officier. Hij heeft bevel om Aaron mee te nemen, maar kiest ervoor om hem eerst te fatsoeneren. Daarbij blijft hij beleefd (terwijl Aaron vlak hiervoor allesbehalve beleefd is geweest, dat viel buiten het voorbeeld). Wat hij zegt, vertelt bovendien iets over het verleden van William: ‘Ik heb dit vaker gedaan.’ – kennelijk heeft hij ervaring met het scheren van mannen. Hoe, waarom – dat staat er niet. Behalve officier is hij ook een man met een hart. Iemand die moeite doet voor een ander.

Pas trouwens wel op met het gebruik van lichaamstaal. Te veel, en de dialoog verzuipt in de opgetrokken wenkbrauwen, het geschuifel met voeten, het zwaaien van armen, het “die keek naar die”, en de op elkaar geperste lippen. Geniet van lichaamstaal, maar gebruik het met mate.

Dialoog als infodump?
Wat ik persoonlijk echt bezwaarlijk vind: als ik bij het lezen van een tekst kan proeven dat een dialoog puur en alleen misbruikt wordt om informatie aan de lezer door te geven. Ik heb niets tegen informatie in een tekst, maar stop dat lekker in de lopende tekst en dring het niet op aan je personages. Iedereen kent de voorbeelden uit populaire politieseries, waarbij zulk soort dialogen ontrollen:

‘Dat doen we met die machine. Je weet wel, die analyseert het bloed.’
‘Ja, daar komt dan een dna-profiel uit.’
‘Precies. En met een beetje geluk komt er dan een verdachte uit het bestand rollen.’
‘Als we een dna-match hebben, is dat genoeg bewijs om die verdachte op te pakken.’

Dit “voorbeeld” (ik heb even wat in elkaar verzonnen) is bedoeld ter illustratie van wat er vaak gebeurt: twee experts die aan elkaar uitleggen wat ze aan het doen zijn. Ik denk niet dat twee échte onderzoekers aan elkaar gaan uitleggen waarvoor bloedmonsters bedoeld zijn! Dit is pure infodump. Ook vaak gebruikt: mentor legt dingen uit aan leerling, expert verklaart van alles aan leek, etc. Soms werkt het. Soms werkt het juist helemaal niet. Wees je ervan bewust als je dit soort constructies gebruikt, en probeer gerust na te denken over alternatieven. Hoe “gemakkelijk” het soms ook is om alles in een dialoog te pleuren: van gemakzucht is nog nooit iemand een betere schrijver geworden.
(Voor mijn proeflezers: deze uitspraak mag tegen me gebruikt worden.)
Wat ik als vuistregel aanhoud: als je personages aan elkaar dingen gaan uitleggen die ze allebei weten, dan klopt er iets niet. Maar daarnaast is er nog een enorm grijs gebied. Wanneer er precies te veel informatie in een dialoog staat, en wanneer te weinig, dat is iets wat je per tekst zult moeten bekijken. Per tekst, én per doelpubliek. De ene lezer heeft nu eenmaal meer extra informatie nodig dan de andere.

Verandering van spijs doet eten
Ik heb persoonlijk zelden dialogen die louter en alleen uit directe rede bestaan. Cees van der Pluijm zegt er het volgende over:

‘Het is van belang de directe rede zo veel mogelijk af te wisselen met samenvattingen, indirecte rede, vertellerscommentaar en beschrijvingen.’
(Schrijven van gedichten en verhalen, p. 245)

Er zijn schrijvers die hele boeken kunnen vullen met bijna alleen maar dialoog in directe rede, maar laten we wel wezen: dat zijn uitzonderingen. Over het algemeen is het aan te raden om af te wisselen.

Het schrijven van een goede dialoog is absoluut niet eenvoudig. Hoewel het soms zomaar eruit komt rollen, wil dat niet zeggen dat het altijd zo vanzelfsprekend eenvoudig gaat. Experimenteer erop los, zoek uit wat je zelf fijn vindt. Gebruik dialect, vakjargon, dump eens voor de gein volop informatie in de dialoog en kijk wat er dan gebeurt. Leef je uit. Dat is, denk ik, de beste manier om uit te vogelen hoe dialoog in jouw teksten werkt, wat je ermee kunt en – niet onbelangrijk! – hoe je jezelf kunt verbeteren.


 Gebruikte bronnen:
  • Cees van der Pluijm: Schrijven van gedichten en verhalen. Uitgeverij de Contrabas, Utrecht, Leeuwarden, 2008 – isbn 978 90 79432 09 7
  • De Schrijfbijbel. TenPages.com, 2013 – isbn 978 94 91553 00 4
  • Jan Brokken: Het hoe. Uitgeverij Atlas Contact, Amsterdam/Antwerpen, derde druk 2016 – isbn 978 90 457 0461 6
  • Mijn eigen manuscripten

Sunday, October 8, 2017

Harrie - kort verhaal

Harrie


Harrie had altijd de grootste. Daar stond hij om bekend. Wie onwetend was van Harries vermogen om tot een groot formaat te komen dat het sap weelderig over de tong liet stromen, bleef nooit lang in de waan dat hij aan normale proporties deed. Hij schepte er namelijk dolgraag over op. Nee, over de enormiteit van Harries aardbeien werd nooit getwist. Al helemaal niet met Harrie zelf. Tenzij je hem voor het eerst sprak of een heimelijk verlangen koesterde om hersendood te raken door oneindig geouwehoer over aardbeien, ging je niet met hem in discussie.
            Zelfs niet als je met hem getrouwd was.

Margaret discussieerde al jaren niet meer met haar man. Als je veertig jaar getrouwd was, waren er ruwweg twee mogelijkheden: óf je discussieerde altijd, óf je deed dat nooit. Meestal gaf zij Harrie simpelweg gelijk. Daardoor keek hij altijd raar op als ze dat eens niet deed – en bond dan morrend in. Hun huwelijk was, vond Margaret, best goed te noemen.
            Behalve dan die verrekte aardbeien.
            Vanuit het keukenraam zag ze hem bezig, in hun moestuin achter het huis. Kromgebogen over het aardbeienbed. Ja, boven dát bed kromde hij zijn rug nog wel eens. Over de prestaties die hij dáár klaarspeelde, blies hij hoog van de toren.
            Harrie wiedde onkruid en begieterde de plantjes. Voorzichtig liet hij het glas van de kweekbak naar beneden zakken. Waarom hij sinds de dood van haar vader in een masochistische kweker was veranderd, begreep ze niet.
Grimassend rechtte Harrie zijn rug. Toen zag hij Margaret voor het raam staan. Hij grijnsde zijn kunstgebit bloot.

‘Ze worden zo groot als appels dit jaar!’ verzekerde hij haar, zodra hij naar binnen kwam.
Margaret zat op de bank met een kopje citroenthee en een roze koek. Haar man plofte naast haar neer. Ze rook zijn zweet. Ooit had ze dat aantrekkelijk gevonden, die ruige geur van hard werken, maar nu rook ze ook de aarde waarin hij had zitten wroeten. Ondanks grondig handen wassen, bleef die aardlucht hangen.
‘Wat voor appels?’ vroeg ze.
‘Grote appels!’
Vanzelfsprekend.
Ze duwde een roze koek in zijn handen. Was die bij zijn aanraking in een aardbei veranderd, dan zou ze daar niet van hebben opgekeken, maar het bleef zowaar een doodgewone koek.
Harrie keek haar lange tijd aan. ‘Maak ik jou nog wel… je weet wel. Gelukkig?’
Ze gaapte hem aan. De citroenthee borrelde in haar darmen. Ze kon dat spul niet verdragen, ze had liever aardbeienthee.
‘Laat maar,’ mompelde Harrie. Een blik op haar kopje. ‘Vroeger dronk je dat nooit.’
‘Ik…’
‘Weet je nog dat ik voor het eerst bij je ouders kwam? Je vader met die aardbeien. Jij zei dat je er nooit van mocht eten, van die grote, omdat die voor de handel waren.’
Daar zat hij dan. Roze koek in zijn berenklauw, rood hoofd van de hitte, stinkend als het graf van een aardbeienkweker.
Voor haar.
Margaret liep naar de gootsteen en mikte haar citroenthee weg.
Harrie had altijd de grootste. Ook het grootste hart.




Friday, September 22, 2017

Wake - gedicht

Fantasygedicht! Deze begon ik te schrijven voor mijn manuscript, maar het gedicht ging zijn eigen leven leiden en werd een verhaal op zich. Veel leesplezier!

Wake

Op een ochtend, vroeg van uur
baadden wolken in rozig vuur
daalde stilte op d’wereld neer
lagen helden levenloos en teer.

De strijd voorbij, de slag gestreden
vele krijgers overleden
één dappere ziel liep naarstig voort
ontvluchtte gezwind het brandend oord.

Dwalend door de wolken laag
struikelde d’overlevende gestaag
door plassen plonzend in ’t moeras
tot daar doemde ’t stenen karkas.

Daar lonkten open ogen
onder zwaar bevochten bogen
in de ruïne, eeuwenoud
glansden zij, als waren zij goud

Op een avond, laat van uur
vormde duisternis een donk’re muur
een strijder stommelde naar binnen
het hoofd reeds lang niet meer bij zinnen.

De strijd voorbij, de eer verloren
lag hier alsnog het lot beschoren
in ’t verleden, achter deze poort
werd menig doodskreet al gesmoord.

Dwalend door de gangen lang
als door hiernamaals’ gevang
sleepte zij zichzelf verder
verloren ziel zo zonder herder.

daar lonkten open muilen
tussen zwaar bevochten zuilen
draken, duizend in getal
dansten op hun eigen bal

In een nacht, op dodenuur
zeeg de strijder tegen d’muur
vrees voor de dood reeds lang voorbij
zat zij stil en wachtte zij –

de strijd voorbij, genoeg gestreden
ook zij had genoeg geleden
maar de duizend dapp’re draken
namen haar niet in de kaken.

Dwalend door d’muren weerkaatst
galmde een stem met haast
een zoeker in het donk’re gebouw
vond haar behoed tegen bitt’re kou.

daar lonkten duizenden open ogen
onder eeuwenoude bogen
ontelbaar glinsterende draken
vlogen op na het lange waken.

Friday, August 25, 2017

Aanhalingstekens - niet, wel, en wie is die Elda?

Hoe werkt dit! Vertwijfeld rukte ik boeken van de plank en bladerde erdoorheen. Enkele aanhalingstekens. Dubbele aanhalingstekens. Komma vóór het einde van het citaat, komma erna. Argh, ik houd wel gewoon dit boek aan.

Ah, de zoete herinnering aan mijn eerste stapjes richting de eeuwige verdoemenis (euh, roem, bedoel ik, eeuwige roem - lach niet!) van het schrijverschap. Ik schreef een verhaal en ik worstelde met de aanhalingstekens. Uiteindelijk heb ik een boek gekozen en ben ik gaan kijken hoe de boel in dat boek werkte. Dat heb ik overgenomen. Later kwam ik erachter dat er op genoeg plaatsen informatie over opgeschreven is. Maar ja. Toen ik begon met schrijven, had ik geen 24/7 beschikking over internet. En schrijfboeken? Ik wist niet eens dat die bestonden.

Wat is het? Waar hebben we het over?

Aanhalingstekens zijn die vervelende komma-achtige dingen op je toetsenbord die je gebruikt om aan te geven dat iemand letterlijk iets zegt. Voor wie nu vertwijfeld naar zijn toetsenbord staart: 

Dáár vind je die dingen.

Jan Renkema zegt in zijn Schrijfwijzer (pagina 486) het volgende:
Aanhalingstekens worden gebruikt voor de letterlijke weergave van geschreven of gesproken woorden, en om woorden met een speciale status te markeren.
 Ik ga hier niet herhalen wat Renkema allemaal te zeggen heeft, want Renkema besteedt dik 9 pagina's aan dit leesteken. Wil je dus écht grondige informatie - pak dan je Schrijfwijzer erbij. (En als je nu denkt: hoezo, mijn Schrijfwijzer? Ik heb dat boek niet - dan wordt het tijd dat je daar verandering in aanbrengt. Koop, bestudeer, leg onder je hoofdkussen.)

Henriëtte Houët houdt het korter in Grammatica Nederlands (pagina 237):
Aanhalingstekens staan rond een letterlijk geciteerde uitspraak.
Nu weten we dus wat het is.

Enkel of dubbel?

Op je toetsenbord zie je de mogelijkheid voor enkele aanhalingstekens, dat is dat eenzame kommaatje, of dubbele, waarbij twee van die kommaatjes gebroederlijk naast elkaar staan. Ik geef zelf de voorkeur aan enkele aanhalingstekens, om de doodsimpele reden dat ik dan niet bij iedere dialoogzin de SHIFT-toets hoef in te drukken (die je nodig hebt voor de dubbele aanhalingstekens).
Als je enkele aanhalingstekens gebruikt, en je hebt een citaat in een citaat staan, dan gebruik je voor dat citaat in een citaat de dubbele aanhalingstekens. Dus zo: 
'Maar hij zei "dat is blauw", terwijl het duidelijk groen was.'
(Vergeef me dit slechte voorbeeld, het gaat om de aanhalingstekens.)
Of je nou voor 'enkel' als standaard kiest, of voor 'dubbel' - wees consequent! Dus gebruik de hele tekst door dezelfde aanhalingstekens. En 'die andere' bewaar je dus voor het citaat in een citaat.

Wanneer wel?

Nu je het aanhalingsteken kunt vinden (gefeliciteerd), gaan we eens kijken naar de functie ervan. Zoals ik eerder al zei: je gebruikt aanhalingstekens om weer te geven dat iemand letterlijk iets zegt. (Alvast een spoiler: dus NIET om weer te geven dat iemand iets denkt!) Dat gaat best vaak fout, dus knoop dit in je oren.
In de meeste (verhalende) teksten is het gebruikelijk om voor dialogen aanhalingstekens te gebruiken. Voor de gelukkigen onder ons die toevallig Joe Speedboot van Tommy Wieringa in de kast hebben staan; sla dat boek eens open. Wat zie je? Juist, streepjes in plaats van aanhalingstekens. Wat is onze taal toch heerlijk, hè.
Renkema geeft de volgende voorbeelden (pagina 488):
'Wil je koffie?' 'Nee, liever wijn.'
- Wil je koffie?
- Nee, liever wijn.
We houden het er hier maar even op dat we ze wél gebruiken, omwille van de duidelijkheid. Dat is ook hoe je het in de meeste boeken tegenkomt. Maar als je de mogelijkheid met streepjes eens wilt onderzoeken, haal dan Joe Speedboot. Het is ook nog eens een mooi boek, dus dubbele winst.

Het is gebruikelijk om sprekerwisselingen onder elkaar te zetten en niet achter elkaar. In het voorbeeld hierboven zie je al dat het verwarrend (en rommelig) wordt als je citaten van 2 personen op 1 regel plaatst. Bovendien zal een uitgever daar niet vrolijk van worden. Dus onthoud: nieuwe spreker, nieuwe regel.
Omdat ik graag met voorbeelden strooi (waar heb je anders manuscripten voor), hier een voorbeeld uit mijn manuscript Oragayn:
‘En hier moeten we die man vinden?’
‘Ik heb zijn adres.’
‘Wat doet hij hier?’
‘Zich schuilhouden, als je het mij vraagt.’
‘Voor wie? Voor de Garde?’
‘Je kunt je niet schuilhouden voor de Garde.’

Wie is Elda?

Je komt wel eens de 'elda-regel' tegen. Elda staat voor: eerst leesteken, dan aanhalingsteken. In literaire teksten wordt dit meestal toegepast, ook als het leesteken niet bij het citaat hoort. Voor het geval je nu glazig naar je scherm staart, wees gerust, ik kom met een voorbeeld.
Jantje zegt: 'Ik wil daar helemaal niet naartoe.' 
Laten we die zin als voorbeeld nemen. Wat is hier 'de zin'? De gehele zin loopt van 'Jantje' tot en met 'naartoe'. Het citaat 'Ik wil daar helemaal niet naartoe' is dus onderdeel van die gehele zin. Normaliter geldt de elda-regel alleen als het citaat aan het einde van de zin staat (dus zoals hier het geval is). Nou ja, 'normaliter' - in de meeste fictie-boeken kom je de elda-regel ook op andere momenten tegen. Dat lijkt voor fervente lezers heel logisch, maar dat is het eigenlijk niet. Kijk hier eens naar:
'Ik wil daar', zegt Jantje, 'helemaal niet naartoe.' (1)
'Ik wil daar,' zegt Jantje, 'helemaal niet naartoe.' (2)
Zoals we weten, hoort er geen komma in de zin die Jantje uitspreekt. De komma hoort dus niet bij het citaat. En dan hoort de komma eigenlijk buiten het aanhalingsteken te staan! Dat zie je in zin 1. In zin 2 passen we de elda-regel toe zoals dat vaak in fictie-teksten gebeurt: ondanks dat de komma dus niet in het citaat hoort, zetten we haar toch vóór het aanhalingsteken.
Duizelt het je? Kijk dan eens hier: volgorde komma.

Ga de elda-regel nu niet te pas en te onpas toepassen. Je kunt namelijk ook een enkel woord tussen aanhalingstekens zetten, of een woordgroep, en zelfs als dat woord aan het eind van de zin staat, mag je de elda-regel niet toepassen. Een voorbeeld:
Hij vond dat 'het einde'.
Daarbij pas je de elda-regel dus niet toe, want daar staat je leesteken (de punt) ná het aanhalingsteken.

Wanneer niet?

Als je aanhalingstekens gebruikt om gesproken tekst weer te geven, mag je het dan ook gebruiken voor gedachten? Nee.
Maar als iemand in gedachten iets zegt? Nee.
Nee, nee, nee.

Nee, dus.

Ik hoor het je al zeggen: Ja, maar hoe maak ik dan duidelijk dat het om gedachten gaat?
Nou, wat dacht je van het feit dat het dus niet tussen aanhalingstekens staat? Dat maakt de lezer immers duidelijk dat het niet hardop wordt uitgesproken.

Nu moet ik toegeven dat ik zelf valsspeel. Daarom ga ik hier nog even op in. Stel, je hebt een hoofdpersoon die denkt: Verdorie, het is waar. Dan kun je dat zo weergeven:
Verdorie, dacht ze, het is waar.
Maar ik speel dan dus vals, en ik gebruik voor letterlijke gedachten altijd cursieve tekst. Nee, dat hoort niet. Ja, ik doe dat wel, want zelf vind ik het fijner. Ik ben dus eigenwijs. Maar dan krijg je dit:
Verdorie, dacht ze, het is waar.
Nu is dit een eenvoudig voorbeeld, want hierin wordt niets gezegd. En zo komen we op het voorbeeld van de situatie waarin iemand dénkt aan wat iemand anders kan zéggen:
Hij dacht aan zijn vader. Die zou hem zeggen dat hij zijn rotzooi op moest ruimen.
Ik heb hier even de tekst van 'vader' als een indirecte gedachte neergezet. Maar wat als de hoofdpersoon nu écht letterlijk denkt wat vader zou zeggen? Nou, dan krijg je zoiets:
Ruim je rotzooi op, zou zijn vader zeggen.
Of:
Ruim je rotzooi op, zei zijn vader altijd.
Geen aanhalingstekens, dus, want het wordt niet hardop uitgesproken.

Kijk eens hier, ik heb nog een voorbeeld gevonden, uit mijn manuscript Tirisa. De eerste die hier aan het woord is, Paelli, is bevelhebber van het tweede personage, Ynndalys. Kun je je voorstellen wat er zou gebeuren als Ynndalys zijn gedachte hardop zou uitspreken:
‘Dat is dan mooi,’ zei Paelli glimlachend, ‘dan begrijpen wij elkaar.’
Vals kreng, dacht Ynndalys.
 Dat doen we dus maar niet! Je ziet, ik heb de gedachte weer cursief gezet. Dat hoeft niet (sterker nog, dat mag eigenlijk niet), maar dat is mijn voorkeur. Ga echter niet met aanhalingstekens goochelen, maar informeer jezelf en zorg ervoor dat je ze goed kunt toepassen.

Gebruikte bronnen:

  • Jan Renkema: Schrijfwijzer. Boom, Amsterdam, vijfde editie 2012. ISBN: 978 94 6105 696 2
  • Henriëtte Houët: Grammatica Nederlands. Uitgeverij Unieboek | Het Spectrum bv, Houten-Antwerpen, vijftiende druk 2010. ISBN: 978 90 274 9685 0
  • Website Taalunieversum: Taaladvies volgorde komma aanhalingsteken 

Heb ik iets gezegd wat niet waar is, wil je meer weten, wil je reageren? Dat kan via Facebook of door me te mailen.


Friday, May 19, 2017

Het grote "waarom" van het schrijven

Schrijven kent vele vormen. Je kunt met de hand schrijven; met balpen of potlood, vulpen of kroontjespen, of door je vinger te dopen in je eigen bloed. Je kunt een laptop gebruiken of een iPad, je kunt typen of spraakherkenningssoftware gebruiken. Schrijven doe je in een schrift of op een leeg vel papier, met of zonder lijntjes. Of op de stoep, met stoepkrijt. Of op het strand, in het zand. Een krabbel, een kladje, of een roman - er zijn enorm veel mogelijkheden. De vraag blijft natuurlijk altijd: waarom doe je dat?
In mijn geval is die vraag zelfs dubbel. Niet alleen "waarom schrijf ik", maar ook "waarom schrijf ik high-fantasy"? Je moet een tikkeltje zot zijn, immers, om je aan "dat genre" te wagen ... of niet?

Het ene verhaal is het andere niet

Waarom ik schrijf, kan verschillende redenen hebben. Per verhaal kan ik een andere drijfveer hebben. Soms schrijf ik puur voor de lol (zoals bij mijn kortverhaal Appeltaart, waarvoor ik de basis al op de middelbare school had geschreven). Soms schrijf ik als oefening, of voor een paar mensen die het graag lezen, zoals met Dwaalvuur. Soms schrijf ik voor een wedstrijd, maar dat is ook meestal voor de lol.
En dan zijn er mijn lange manuscripten. Mijn high-fantasy manuscripten, die zich altijd in dezelfde wereld afspelen. Juist, nu komen we ergens, toch? Want waarom schrijf ik die eigenlijk? Die verhalen gaan verder dan "schrijven voor de lol" en "schrijven voor de oefening".

Schrijven begint bij lezen

Ik heb er even het essay van Oek de Jong bij gepakt, Wat alleen de roman kan zeggen. Op pagina 25 vind ik een mooie beschouwing van lezen: 
"Lezen is in de eerste plaats een zaak van de verbeelding [...]. Elke lezer creëert zijn eigen voorstelling van een romanwereld. Al lezend reageert hij op het verhaal, op de observaties en ideeën van de schrijver.
[...] 
Al lezend word je je bewust van de minder fraaie kanten van jezelf. Licht als een schaduw glijdt dat besef door je heen. Het komt een ogenblik op uit duistere regionen en weg is het weer. Zo is er tijdens het lezen een voortdurende beweging in onszelf."
Iedere (roman)schrijver raad ik aan om dat essay eens te lezen, want het geeft een erg interessante kijk op de roman. En als ik het over mijn high-fantasy manuscripten heb, heb ik het ook over romans (vind ik, hierop kom ik later terug). Om te weten wat ik schrijf, hoe ik dat doe en waarom ik dat doe, moet ik dus ook nadenken over het fenomeen "roman". Wat is een roman, hoe schrijf je die, hoe lees je die, en waarom? Dat zijn vragen waarop geen eenvoudig antwoord te geven is (en dat beoog ik in deze blog ook echt niet te doen). Maar het zijn wel vragen waar ik over na blijf denken.

Om terug te komen op dit citaat. Waarom wijs ik hierop? Als schrijver moet je je realiseren dat je tekst gelezen gaat worden. Misschien alleen door jezelf en je hamster, misschien ook door je jongere broer, misschien door duizend anderen. Wat doet die tekst? Hoe gaat een lezer erop reageren? Kun je met jouw tekst een lezer meetrekken in zichzelf? En hoe doe je dat dan?
Schrijven begint bij lezen. Ik ben ooit begonnen met het schrijven van mijn high-fantasy manuscripten, omdat ik geen enkel high-fantasy boek kon vinden dat voldeed aan mijn lezerswensen. Dus wat doe je dan? Juist, dan schrijf je het zelf. Als lezer zocht ik dus een weg naar meer leesvoer, en die weg bracht mij naar de wonderlijke wereld van het schrijven.

Verder dan "een leuk verhaal" - schrijven om te vertellen

Wat zocht ik in high-fantasy? Als lezer zocht ik iets wat verder ging dan (excuseer de clichés) zwart-wit, draak-spuugt-vuur, jongen blijkt prins en redt de wereld (in z'n eentje). Ik zocht iets wat fantasy was, maar niet zo ontzettend ... "vreemd". Iets wat een duidelijke binding had met "onze" wereld, met alles om ons heen. Misschien was ik daarom wel zo ontzettend gek op Het oneindige verhaal van Michael Ende: vanwege de overduidelijke verbinding met een ontzettend herkenbare situatie. Jongen wordt gepest en duikt weg in een boek. Ik duik nog steeds graag weg in een boek. En als ik een fantasiedier mocht uitkiezen dat ik mocht ontmoeten, dan zou ik direct "Falkor!" roepen.
Toen ik ging schrijven, schreef ik niet alleen om een leuk verhaal neer te zetten. Het moest leuk zijn om te lezen, mooi, maar ook moest het iets zijn. Het moest iets vertellen. En niet alleen een verhaal van een vreemde knakker in een vreemde wereld in een vreemde tijd met vreemde beesten: het moest ergens over gaan.
Feitelijk was ik op zoek naar literatuur in high-fantasy, of een roman in een high-fantasy setting, maar dat wist ik nog niet toen ik begon met schrijven.

Laat ik teruggaan tot de kern. Wat schrijf ik? High-fantasy, maar dat dekt de lading niet helemaal. Je kunt een rasechte thriller schrijven die onder high-fantasy valt, je kunt erotische high-fantasy schrijven, of Young Adult high-fantasy. Je kunt een high-fantasy detective schrijven, een historische roman met high-fantasy invloeden, of ... enfin, er zijn talloze mogelijkheden. Ik schrijf high-fantasy romans. Mag ik dat zeggen, dat ik romans schrijf? Ik vind dat ik dat mag zeggen. Een deel van het verhaal is vaak thriller-achtig (spanning) en een deel is echt onvervalst roman-materiaal. Nu kun je zeggen: Ninja, kies lekker een hokje uit, want je noemt nu van alles - maar welk boek valt nu expliciet in één enkel hokje te proppen? Er is altijd overlap. Bovendien ben ik er dol op om hokjes uit elkaar te trappen.

"De romanschrijver is er, nog steeds, om via het verhaal van individuele lotgevallen de grote thema's van zijn tijd te mythologiseren en in de mythe te vereeuwigen. Hij moet het hedendaagse zien om te toveren tot iets universeels, tot een verhaal dat loskomt van zijn tijdgebonden aanleiding."
Dit staat te lezen op pagina 40 van Wat alleen de roman kan zeggen.
Wacht eens even, ik schrijf high-fantasy. Dat kan toch geen literatuur zijn? Dat kan toch geen roman zijn? Want als je gaat zoeken, kom je ook artikelen tegen als deze: Literaire lectuur, waarin we lezen:

"Een obstakel is de vrijblijvendheid van de imaginaire wereld. [...] De creativiteit die auteurs tentoonspreiden bij het vormgeven van hun werelden is onbegrensd en juist daardoor ontbeert fantasy de wortels die echte literatuur heeft in de werkelijkheid. Literatuur is nauw verbonden met het begrip waarheid, en toont de impact van de waarheid in de werkelijkheid. [...] Die kloof tussen werkelijkheid en fantasie belemmert echte betrokkenheid en dat rare woord dat zo belangrijk is voor literatuur: verheffing."
Dus aan de ene kant hebben we een romanschrijver die betoogt dat romanschrijvers de thema's van zijn tijd moet zien om te toveren tot iets universeels, en aan de andere kant hebben we een artikel dat zegt dat fantasy geen literatuur kan zijn, omdat fantasy te ver van de werkelijkheid staat.
Daar ben je mooi klaar mee, als fantasyschrijver. Waarom? Omdat de fantasy wel degelijk wortels in de werkelijkheid kan hebben, daar zijn genoeg grote voorbeelden voor (hele grote voorbeelden) maar nee! Het is niet echt.
De eerste keer dat ik het artikel Literaire Lectuur las, vroeg ik me af waar ik mee bezig was. Ik wilde niet alleen iets leuks doen met een paar zinnen. Ik wilde een verhaal vertellen. Ik wilde iets vertellen over "onze" wereld, geplaatst in "die andere" wereld, omdat dat de enige manier is waarop ik het kan vertellen. Los van ons concrete tijdsbeeld, maar wel degelijk eraan verbonden. Vertellen over een jongen die te maken krijgt met het verlies van zijn broer, over een man die zijn land naar de knoppen ziet gaan, over een vader die zich zorgen maakt over zijn zoon. Mocht ik dat wel? Kon dat wel, in high-fantasy?
Inmiddels vraag ik me niet af of "het wel kan". Het kan, verdorie, want ik doe het. In literatuur (of in genres die kennelijk niet onder literatuur vallen maar wel romans produceren) is er geen "goed" en "fout" - er zijn alleen mogelijkheden. En welk genre kan nu beter met universele antwoorden komen op de werkelijkheid, dan het high-fantasy genre? Hoe universeel wil je het hebben? Kom hier met dat hokje, ik heb een bijl en ik gebruik 'm.

Zoek de grens op en stap eroverheen

Waarom schrijf ik? Omdat ik iets te vertellen heb. Mijn laatste manuscript, Tirisa, behandelt onder andere de thema's "vreemdelingenhaat" en "vluchtelingenproblematiek". Daarnaast - want zoals gezegd, ik hou niet van hokjes - is het ook een spannend verhaal waarin een man achter een doorgedraaide politica aan gaat. Ik meng graag. Ik hou niet zo van rechttoe-rechtaan-verhalen. Ik schrijf omdat ik iets te vertellen heb, en dat vertel ik in een vorm die ook de drang naar "die andere kant" van het lezen vervult: de behoefte aan een verhaal dat leuk is om te lezen. Daar zoek ik naar, als lezer. Ik zoek naar verhalen die ik graag lees, maar die wel ergens over gaan. En dat ambieer ik dan ook te schrijven.



Reageren? Dat kan via Facebook of e-mail.

Gebruikte bronnen: 
- Oek de Jong: Wat alleen de roman kan zeggen. Uitgeverij Augustus, Amsterdam, 2013 - isbn 978 90 254 4213 2
- Literaire Lectuur, online artikel via http://8weekly.nl/special/boeken-specials/goede-fantasy-is-per-definitie-niet-literair-literaire-lectuur/ - ontleend op 19 mei 2017





Wednesday, April 12, 2017

Alwetend, dat is niet hetzelfde als personaal

Nou, daar is-ie dan. Een blog van mijn hand over de alwetende (of auctoriale) verteller. Alles wat ik weet of denk te weten over deze vertelinstantie, mijn ervaring ermee en enkele misverstanden rechtgezet. Ik gebruik voorbeelden uit mijn eigen manuscripten. Ook baseer ik me op het boek "Schrijven van gedichten en verhalen", van Cees van der Pluijm. De term "parapluperspectief" kom je tegen in de cursus "Creatief Schrijven" van de LOI.

De definitie: wat is een alwetende verteller?

De verteller hoeft niet dezelfde persoon te zijn als de schrijver van het verhaal. Meestal is dat zelfs niet het geval. De keuze voor een bepaalde vertelinstantie is ook een keuze voor een bepaalde manier waarop het verhaal aan een lezer wordt getoond. De verteller kan als personage in het boek voorkomen, maar dat hoeft niet. De verteller kan verborgen zijn of zichtbaar, onbetrouwbaar of betrouwbaar, alwetend of personaal - er zijn veel mogelijkheden. Ik gebruik zelf in mijn grote fantasymanuscripten steevast een alwetende verteller (met een parapluperspectief, maar daarover later meer).
Ik heb het hier dus over de alwetende verteller (voor meer informatie over alle andere mogelijke vertelinstanties zijn er genoeg cursussen, boeken, websites etc. te vinden, die behandel ik hier niet, tenzij om het verschil aan te geven). Van der Pluijm (p. 186) zegt over de alwetende of auctoriale verteller het volgende:
"... een alwetende verteller heeft in principe inzicht in het gedachten- en gevoelsleven van alle personages. Daarbij maakt het niet uit of deze alwetende verteller een gedramatiseerde verteller is (optredend in het verhaal) of een niet-gedramatiseerde verteller (buiten het verhaal blijvend)."
Mag ik even benadrukken: van alle personages. En ook van de omgeving/setting. Kort gezegd (in mijn eigen woorden): de alwetende weet alles, ziet alles, hoort alles, en een deel van dat onbeperkte inzicht "vertelt" die verteller aan de lezer.
Een alwetende verteller geeft commentaar dat niet voort kan komen uit het bewustzijn van de personages. Daaraan kun je hem herkennen. En hier wordt het ingewikkeld, want ook met een alwetende verteller kun je de focus bij een bepaald personage leggen. Dan lijkt het misschien alsof je als schrijver voor een personaal verteld verhaal hebt gekozen. Bij lezers die wel goed bekend zijn met het wel en wee van een personaal verteld verhaal, maar die minder vaak te maken hebben gehad met een alwetende verteller, zorgt dit (is mijn ervaring) wel eens voor verwarring.
Opnieuw pak ik Van der Pluijm erbij, pagina 189, om het verschil aan te geven tussen een personaal verteld verhaal en een auctoriaal verteld verhaal:
"Soms is ieder commentaar in een verhaal afwezig en is er dus wel sprake van een hij- of een zij-verhaal, maar niet van een auctoriale vertelinstantie. In dat geval, wanneer we het verhaal waarnemen vanuit het bewustzijn van een of meer personages, spreken we van een personaal verteld verhaal."
Héél kort gezegd: bij een alwetende verteller is er dus sprake van commentaar in het verhaal, bij een personale verteller is dat niet het geval. Moet je als lezer weten "wie" dan de auctoriale verteller is? Nee. Op dezelfde pagina (189) staat te lezen:
"Een verhaal verteld door een alwetende instantie biedt de lezer de mogelijkheid inzicht te krijgen in alle personages, voor zover de verteller hem dat inzicht vergunt. En ook als de auctoriale verteller zich niet expliciet manifesteert, heeft hij in het hij/zij-verhaal de mogelijkheid commentaar te leveren."
Ik zei net dat je een alwetende kunt herkennen aan het commentaar dat hij geeft (commentaar dat niet kan voortkomen uit het bewustzijn van de personages). Ik zei ook dat het daar ingewikkeld werd. Dus laten we het even concreet maken.

Concreet: enkele voorbeelden (en misverstanden)

In mijn manuscript Galavina staat de volgende zin te lezen:
Ze verwachtte er nooit achter te komen, maar dat had ze mis. Ze zou er heel snel achter komen.
Hier ligt het er behoorlijk dik bovenop dat er sprake is van een alwetende verteller. Het handelende personage in dit stukje kan immers niet weten dat ze het mis heeft, dat weet alleen de alwetende verteller. Was dit een personaal verteld verhaal geweest, dan had "dat had ze mis" en "Ze zou er heel snel achter komen" er niet mogen staan, want het personage zelf kan dat niet weten. Maar hier komt dus de alwetende om de hoek kijken. Bij wijze van spreken breekt hij hier door het perspectief van het personage heen en geeft hij een korte vooruitblik: de lezer weet nu meer dan het personage. De lezer wéét immers al dat het personage "het mis heeft", maar het personage moet daar nog achter komen.

Een ander, nog duidelijker voorbeeld, uit manuscript Trustys:
Tamir liep de smalle doodlopende steeg in die naar De Bokkige Geit leidde, zonder te zien dat zijn achtervolger hem naderde.
Alleen de verteller kan weten dat die achtervolger dichter bij het handelende personage (Tamir) komt. Tamir zelf ziet dat immers niet. Opnieuw weet de lezer meer dan het personage.

Een hardnekkig misverstand is dat je dit als schrijver niet zou mogen doen. Dat is onzin. Dit is een bewuste keuze - in deze gevallen van mij, want ik ben de auteur van deze voorbeelden - voor een duidelijk aanwezige alwetende verteller. Hier is géén sprake van een perspectieffout! Wat ik wel doe, is vooruitkijken (het eerste voorbeeld, uit Galavina) en uitzoomen (het tweede voorbeeld). Veel gehoord commentaar is dat hier sprake zou zijn van perspectiefbreuk. Dat is dus echt niet het geval.

Enkele voorbeelden uit de losse pols die kenmerkend zijn voor een alwetende verteller:
- ... maar dat is weer een ander verhaal.
- Hij zou haar nooit meer in levende lijve zien.
- Hij kon het niet weten, maar ...
- Ze was bewusteloos en zag dus niet ...
etc.

Nog een voorbeeld uit Trustys waarin duidelijk de alwetende aan het woord is:
Dat de achterwand weggeschoven kon worden om een verborgen ruimte te onthullen, was zelfs hem onbekend. Zonder te weten dat zijn vader jaren daarvoor in diezelfde wapenkamer had gestaan [...]
Staat er dus iets in het verhaal dat onmogelijk door een personage gekend kan worden, dan kan het zomaar zo zijn dat je met een alwetende verteller te maken hebt.

Valkuilen 

In theorie zijn de mogelijkheden met een alwetende ongelimiteerd. De verteller is een soort verhalengod die alle touwtjes in handen heeft, alles ziet, alles weet. Het grote nadeel daarvan is dat je als schrijver kunt verzuipen in het enorme scala aan mogelijkheden. Je kúnt als schrijver enorm inzoomen (bijv. naar de directe gedachtenstroom van het personage) en je kunt ook heel erg uitzoomen (tot aan het heelal, als je wilt, of minder ver, vliegend boven het land waarin je personage rondwandelt). Je kunt wisselen tussen personage A en personage B, maar als je dat te snel doet, zul je merken dat je tekst al snel verwarrend en zwabberend wordt. Het lijkt zo makkelijk, maar het kan een enorme uitdaging zijn om de alwetende verteller keurig in balans te houden.

Valkuilen waar ik zelf herhaaldelijk in ben gedonderd en waar ik ook weer uit ben gekropen: 

  • De verteller te vaak te nadrukkelijk aanwezig laten zijn. Je kunt ervoor kiezen, maar als je dat te vaak doet, kan het voor de lezer knap irritant worden. Sowieso is een aanwezige alwetende voor sommige lezers al genoeg om het boek aan de kant te leggen. Zinnen als "hij zou haar nooit meer levend terugzien" vinden sommige mensen nu eenmaal vervelend in een boek. Dus wees je daarvan bewust als je er toch voor kiest om het te gebruiken.
  • Perspectiefwissels te snel achter elkaar zetten. De verleiding is groot om van personage A naar B naar D en terug naar C te vliegen, maar geloof me: dat is geen goed idee. Wissel je te snel, dan zullen je lezers niet meer weten bij welk personage ze nu zijn, wiens gedachten ze lezen, wie wat zegt, etc. Dat kunnen allemaal gevolgen zijn van een te snelle wissel. Op het perspectief kom ik dadelijk trouwens nog terug.
  • Alles kan, alles mag. Opnieuw: in theorie is dat zo. Máár: alles heeft ook gevolgen! Ik zeg wel vaker dat er in het schrijven geen goed/fout is (behalve spelfouten), er zijn alleen mogelijkheden. Kies je voor route A, dan heeft dat gevolg X. Kies je voor route B, dan heeft dat gevolg Y. Pin jezelf niet vast op wat zogenaamd goed en/of fout is, maar zoek uit of jouw keuze ervoor zorgt dat je het resultaat krijgt dat je beoogt. Waarom zoom je uit? Wat wil je daarmee bereiken? Waarom zoom je in? Wat wil je daarmee? Waarom vertel je al iets over de toekomst? Waarom zet je een bepaalde opmerking in de tekst? Alles moet een doel hebben. Ja, alles kan en alles mag, maar alles heeft ook gevolgen, en in het schrijven gaat het om de werking van je tekst - om de gevolgen van de keuzes die je als schrijver maakt. Zeker bij gebruik van een alwetende verteller is het zaak om jezelf bewust te zijn van die gevolgen.
  • Onzekerheid door onjuist geïnformeerde proeflezers. Laat je niet wijsmaken dat het verboden is om van perspectief te wisselen, dat "je personage dit niet kan weten" en dat iets daarom fout zou zijn, of dat het überhaupt fout is om een alwetende verteller met een wisselend perspectief te gebruiken. (Je kunt ook een alwetende met een enkel perspectief gebruiken, dan blijf je bij één personage. Ook dan liggen deze opmerkingen op de loer.) Zorg ervoor dat je kundige proeflezers hebt. Herhaling: zorg ervoor dat je kundige proeflezers hebt. Ja, het is nodig dat ik dat herhaal.
  • Verkeerde balans waardoor de spanning wegvalt. Als je een lezer álles kan vertellen, kun je ook te veel vertellen. Of te weinig. Heb je een personale verteller vanuit 1 personage, dan is je opzet glashelder en kun je de lezer bijvoorbeeld samen met het personage laten uitzoeken wie de moordenaar is. Kies je ervoor om een alwetende verteller te gebruiken die ook nog eens wisselt tussen moordenaar en rechercheur, dan heb je een compleet ander verhaal - de lezer weet al wie de moordenaar is. Dat heeft gevolgen voor de spanning in je verhaal. Hoe ga je daarmee om? Dat is aan jou, als schrijver. Het staat vast dat je over zulke dingen moet nadenken en dat je je bewust moet zijn (alweer) van de gevolgen van je keuzes.

Een paraplu hier, een wisseling daar

Ik heb in mijn grote fantasymanuscripten een sterke voorkeur voor een alwetende verteller en een parapluperspectief. Een watte? Een parapluperspectief. Ik heb het hierboven al over inzoomen en uitzoomen. Een parapluperspectief is niet hetzelfde als een wisselend personaal perspectief, en dat heeft te maken met het in- en uitzoomen. Een personaal perspectief blijft immers bij de beleving van het personage, en kan dus niet "laten zien" of "vertellen" wat er op datzelfde moment achter de rug van het personage gebeurt. Werk je met een parapluperspectief, dan kan dat wel. Van moleculen tot mars: je kunt in- en uitzoomen. Je kunt van de eerste persoon naar de derde persoon overschakelen en terug. Bij mijn weten zijn er niet enorm veel schrijvers die dit doen. Dat is ook niet zo gek: een zwabbertekst is snel gemaakt.

Een voorbeeld van een wisseling uit mijn manuscript Tirisa:
Een tweede, oudere verklaring, was dat er ooit in de bergen een enorme slag was geweest tussen trollen en elfen, waarbij zoveel bloed werd vergoten dat het in rivieren de bergen af liep. 
Cyrella schuifelde over de glad geworden oever van de rivier die onder in de kloof stroomde. Tallozen waren haar voorgegaan, waardoor de sneeuwlaag was veranderd in een spekgladde ijslaag.
De eerste alinea is niet geschreven vanuit het perspectief van Cyrella. In de eerste alinea van dit voorbeeld is de alwetende aan het woord. Daarna wisselt de tekst (of zoomt in, als je het zo wilt stellen) naar Cyrella, het personage dat door het berggebied trekt waarover de eerste alinea gaat. 
In mijn eigen manuscripten zit het dus zo: mijn verteller is alwetend, mijn perspectief wisselt zowel van personage als van niveau (in- en uitzoomen). Het kan gebeuren dat een lezer niet weet of een stuk tekst nu uit oogpunt van een personage is geschreven, of "vanuit de verteller". Als zoiets niet in balans is, raak je de lezer kwijt. Dan eindig je met een vage, onduidelijke, warrige tekst. In den beginne schreef ik stukken waarbij ik naderhand zelf niet eens meer wist wie er nu aan het woord was en wiens gedachten ik las. Inmiddels heb ik (al zeg ik het zelf) wel een balans gevonden, maar ik ben ook al heel wat jaren hiermee bezig.

Weet waar je aan begint

Ik vind het ontzettend leuk om met al deze dingen te spelen. Het heeft me wel een behoorlijk aantal jaren gekost om mijn eigen schrijven in balans te krijgen, want gemakkelijk is het allerminst om dit zodanig toe te passen dat het verhaal ermee geholpen is. Wat ik jammer vind, is dat ik ontzettend heb geworsteld toen ik met schrijven begon om betrouwbare informatie hierover te vinden. Veel te vaak werd mij verteld dat ik iets "fout" deed, omdat ik van perspectief wisselde, of omdat ik iets in de tekst had staan wat alleen van de verteller afkomstig kon zijn (en niet van een personage). Nu weet ik dat het absoluut niet fout is. Toch kom ik nog steeds veel onwetendheid en vreemde beweringen tegen die eropaan lijken te willen sturen dat het "fout" is om buiten de comfortzone van de personale verteller te stappen. Ga je voor de alwetende verteller, weet dan waar je aan begint. Je bent gewaarschuwd. Maar nu heb je deze blog om naar te verwijzen ;) 

Tot slot nog dit laatste voorbeeld van een wisselend perspectief in mijn laatste afgeronde manuscript, Tirisa
Ze sleepte zichzelf voort. Ze gebruikte haar vleugels om haar evenwicht te bewaren en viel regelmatig, maar stopte nooit. Hoe ze door het paleis ging, leek meer op kruipen dan op lopen.
Wat ze niet zag, was dat menig paleiswacht haar nakeek. Niet met afgrijzen, maar met bewondering in het hart. Iedereen zag haar worsteling. Iedereen zag ook dat ze was teruggekomen, en dat ze geen hulp vroeg.
Ach, de alwetende. Je moet ervan houden, misschien, zowel wanneer je leest als wanneer je schrijft.

Reageren? Dat kan via facebook of mail:

Ninja op Facebook
e-mail

Gebruikte bronnen: 
- Schrijfcursus "Creatief Schrijven", module "Verhalen Schrijven" van de Leidse Onderwijsinstellingen, hoofdstuk 6: Het perspectief
- Cees van der Pluijm: Schrijven van gedichten en verhalen. Uitgeverij de Contrabas, Utrecht, Leeuwarden, 2008 - isbn 978 90 79432 09 7
- Mijn eigen schrijfsels.

Tuesday, March 14, 2017

Fantastische Fantasy - hoe doe je dat?

Regelmatig hoor ik van mensen ongeveer dit: "Hoe verzin je het!" of "Hoe krijg je dat toch allemaal verzonnen!" Ja ... hoe doe ik dat. 

Ik schrijf korte verhalen (meestal zijn dat literaire verhalen of korte thrillerverhaaltjes), lange verhalen (mijn fantasymanuscripten) en de laatste maanden werk ik ook aan mijn fantasyvervolgverhaal Dwaalvuur (op deze blog te vinden). Zonder enige twijfel steek ik de meeste tijd in mijn fantasymanuscripten. Even los van de miserabele pogingen die ik in mijn beginjaren ondernam en de mislukte dwalingen die ik ook heb gehad, heb ik 5 afgeronde manuscripten liggen: 3 losstaande verhalen en 2 delen van een serie. Momenteel ben ik enthousiast bezig met een globale opzet voor nummer 6, een verhaal dat opnieuw losstaand te lezen zal zijn.

Dat is een hoop werk!

Ja, dat klopt. Vele uren, dagen, jaren van mijn leven zijn inmiddels in het schrijven van verhalen gaan zitten. Als het af is, stuur ik het heel eigenwijs op naar uitgevers, ook al weet ik dat de kans om uitgegeven te worden nogal klein is. Maar ik had ooit een trainer die zei: Je moet zorgen dat ze niet om je heen kunnen! En hij had gelijk, natuurlijk. Ieder manuscript probeer ik iets beter te schrijven dan het vorige, zodat ik in ieder geval geen afwijzing krijg omdat ik complete bagger instuur. En al krijg ik dan van de ene te horen dat mijn fantasy niet klassiek genoeg is, terwijl de andere zegt dat mijn fantasy te klassiek is (ik verzin het niet!): ik schrijf gewoon door en ik blijf insturen. En ondertussen zijn er een aantal mensen die mij af en toe aankijken alsof ik gek ben (wat ik niet zal ontkennen) en die me vragen: hoe doe jij dat?

Hoe doe jij dat!

Laat ik het hier even hebben over mijn fantasymanuscripten. Los van Dwaalvuur, want dat speelt niet in dezelfde "wereld" als die andere manuscripten.
In een ver, ver verleden, toen ik nog werk opsloeg op 3½ inch diskettes, bedacht ik een verhaal over een held. Die held, dat is de spil van mijn fantasymanuscripten. In de loop der jaren heb ik van alles uitgeprobeerd. De held is een jongen geweest in een jeugdverhaal, hij is oud geweest en jong, hij was mens en toen weer niet. Totdat ik eindelijk had gevonden wie hij nu daadwerkelijk was. Ik schreef een manuscript over hem, herschreef het, bedacht er halverwege het boek een tweede boek bij, schreef dat, herschreef, herschikte, veranderde, etc. Zo had ik uiteindelijk een "deel 1" en een "deel 2" en begon ik te werken aan "deel 3" van dezelfde serie - maar "deel 1" werd afgewezen.

Ik ben een ninja. Dus ik verzin een andere weg.

Het idee dat ik ooit had, was om de lezer gaandeweg mijn verhalen kennis te laten maken met "mijn" wereld. Dat plan werd in duigen geslagen, want deel 1 werd afgewezen en deel 2 opsturen had dan ook geen zin. Maar ik zou geen Ninja heten als ik geen ninja was (en ben) dus ik verzon een oplossing. Ik dook in het verleden van mijn held. Sterker nog: ik ging terug naar zijn oorsprong, naar zijn voorouders. En ik stapte af van het idee van een serie en omarmde het idee om een soort verhalennetwerk op te zetten. Mijn laatste manuscripten zijn dan ook allemaal los van elkaar te lezen. Tegelijkertijd zijn ze allemaal met elkaar verbonden.

Dus ... hoe?

Ik heb als grote voordeel dat ik voor mijn grote fantasymanuscripten iedere keer in dezelfde wereld duik. En ik ben al begonnen met het verzinnen van die wereld toen ik nog opsloeg op 3½ inch diskettes, toen de iPad nog futuristisch was en Windows 97 of 98 (een van die twee geloof ik) nog draaide op onze computer. Ja, een computer, zo'n log ding dat je nog handmatig uit moest zetten als er "u kunt nu de computer uitzetten" in je scherm verscheen. Ik verzon rare beesten, rare struiken, rare wezens en een held, ik begon met het verzinnen van woorden in een taal die ik Lan'gada noem, ik verzon landen en wetten en normen en waarden, kleding en een paardenras. (Ja, sorry mensen, je kunt het meisje wel bij de paarden weghalen, maar een Pennymeisje blijft nu eenmaal een Pennymeisje.) Hoe vaak ik mijn manuscripten ook uit het raam kieperde, die zelfverzonnen elementen bleven bestaan. Ze werden steeds beter uitgewerkt. Ik reken inmiddels met het jaar dat ik mijn eerste laptop kreeg (2005) en neem dat als beginjaar van mijn "echte" werk: bijna dagelijks schrijven aan "mijn" fantasywereld. Rome is niet in een dag gebouwd, en mijn wereld heb ik echt niet even tussen het ontbijt en de lunch in elkaar gezet. Ik ken die wereld inmiddels, ik ken de personages die erin rondlopen. Enkele landen ken ik goed, enkele andere landen moet ik nog ontdekken. Ieder manuscript concentreer ik me op iets anders. Ieder manuscript is een nieuwe ontdekkingstocht. Ik maak gebruik van wat ik ken (bijvoorbeeld bestaande personages) en vertel dan iets nieuws.

Je bent gek

Ja, dat weet ik. Gek op het vertellen van verhalen. Zo gek dat ik inmiddels heel wat (werk)woorden in mijn zelfverzonnen "taal" heb, zodat ik hele gedichten kan "vertalen" naar het Lan'gada. (Wat, overigens, Taal der Legenden betekent - voor wie dat wilde weten.) Gek genoeg om door te gaan en alweer met een nieuw manuscript in mijn hoofd te lopen. Hoe doe ik dat? Door meer dan 11 jaar doorzetten, ploeteren, bijleren, nadenken, puzzelen, rotzooien, vloeken, bijleren en doorzetten. Niet noodzakelijk in die volgorde. En stiekem al meer dan 11 jaar, maar je moet ergens beginnen met tellen.
Ter illustratie van mijn gekte vind je hier een voorbeeld van Lan'gada. 

Gedicht in Lan'gada. Klik erop om het groter te zien.


Hoe ik het precies doe: dat past niet in een blogpost. Maar nu heb je een idee. Letter voor letter, woord voor woord, zin voor zin, manuscript voor manuscript. Misschien vind ik dit jaar wel een uitgever, misschien duurt het nog tien jaar. Ik werk stug door. HOE DAN?! Dat zal ik af en toe hier neerzetten.