Sunday, October 8, 2017

Harrie - kort verhaal

Harrie


Harrie had altijd de grootste. Daar stond hij om bekend. Wie onwetend was van Harries vermogen om tot een groot formaat te komen dat het sap weelderig over de tong liet stromen, bleef nooit lang in de waan dat hij aan normale proporties deed. Hij schepte er namelijk dolgraag over op. Nee, over de enormiteit van Harries aardbeien werd nooit getwist. Al helemaal niet met Harrie zelf. Tenzij je hem voor het eerst sprak of een heimelijk verlangen koesterde om hersendood te raken door oneindig geouwehoer over aardbeien, ging je niet met hem in discussie.
            Zelfs niet als je met hem getrouwd was.

Margaret discussieerde al jaren niet meer met haar man. Als je veertig jaar getrouwd was, waren er ruwweg twee mogelijkheden: óf je discussieerde altijd, óf je deed dat nooit. Meestal gaf zij Harrie simpelweg gelijk. Daardoor keek hij altijd raar op als ze dat eens niet deed – en bond dan morrend in. Hun huwelijk was, vond Margaret, best goed te noemen.
            Behalve dan die verrekte aardbeien.
            Vanuit het keukenraam zag ze hem bezig, in hun moestuin achter het huis. Kromgebogen over het aardbeienbed. Ja, boven dát bed kromde hij zijn rug nog wel eens. Over de prestaties die hij dáár klaarspeelde, blies hij hoog van de toren.
            Harrie wiedde onkruid en begieterde de plantjes. Voorzichtig liet hij het glas van de kweekbak naar beneden zakken. Waarom hij sinds de dood van haar vader in een masochistische kweker was veranderd, begreep ze niet.
Grimassend rechtte Harrie zijn rug. Toen zag hij Margaret voor het raam staan. Hij grijnsde zijn kunstgebit bloot.

‘Ze worden zo groot als appels dit jaar!’ verzekerde hij haar, zodra hij naar binnen kwam.
Margaret zat op de bank met een kopje citroenthee en een roze koek. Haar man plofte naast haar neer. Ze rook zijn zweet. Ooit had ze dat aantrekkelijk gevonden, die ruige geur van hard werken, maar nu rook ze ook de aarde waarin hij had zitten wroeten. Ondanks grondig handen wassen, bleef die aardlucht hangen.
‘Wat voor appels?’ vroeg ze.
‘Grote appels!’
Vanzelfsprekend.
Ze duwde een roze koek in zijn handen. Was die bij zijn aanraking in een aardbei veranderd, dan zou ze daar niet van hebben opgekeken, maar het bleef zowaar een doodgewone koek.
Harrie keek haar lange tijd aan. ‘Maak ik jou nog wel… je weet wel. Gelukkig?’
Ze gaapte hem aan. De citroenthee borrelde in haar darmen. Ze kon dat spul niet verdragen, ze had liever aardbeienthee.
‘Laat maar,’ mompelde Harrie. Een blik op haar kopje. ‘Vroeger dronk je dat nooit.’
‘Ik…’
‘Weet je nog dat ik voor het eerst bij je ouders kwam? Je vader met die aardbeien. Jij zei dat je er nooit van mocht eten, van die grote, omdat die voor de handel waren.’
Daar zat hij dan. Roze koek in zijn berenklauw, rood hoofd van de hitte, stinkend als het graf van een aardbeienkweker.
Voor haar.
Margaret liep naar de gootsteen en mikte haar citroenthee weg.
Harrie had altijd de grootste. Ook het grootste hart.