Saturday, March 9, 2013

Doedeltje!


Vasthoudend

De zwaan stond in het midden van de straat. Zomaar ineens, ’s ochtends vroeg, wit, groot, statig. Een levende, prachtige zwaan die voor geen auto uit de weg ging en die haar kop speels schuin hield toen het getoeter van de eerste auto weerklonk. Ik was één van de eersten die naar het dier toe ging. Ik wilde haar uit de weg jagen, maar ze trok zich weinig van me aan. Even keek ze me aan, toen ik ‘Sjoe!’ riep. Haar hals trok ze in een boogje, haar kop nog wat schever. Als ik niet zeker wist dat een zwaan me moeilijk kon uitlachen, zou ik toch écht hebben gedacht dat ze me wel degelijk belachelijk stond te maken.
Roepen hielp niet.
Schelden ook niet.
Ten einde raad bukte ik me om het beest op te pakken. Ik was me wel van het gevaar bewust – zwanen zijn behoorlijk groot en als je ze verkeerd pakt kunnen die vleugels loeihard aankomen – maar ik had een plan van aanpak. Ik zou mijn armen om haar middel slaan en zo haar vleugels blokkeren. Dacht ik. Zodra ik mijn linkerhand op haar lijf legde, was het gedaan. Ik zat vast. Dat voelde ik direct; mijn vingers tintelden meteen toen ik haar aanraakte, mijn hand werd koud alsof ik die in een emmer ijsblokjes had gestoken en ik dacht er niet eens meer aan om ook mijn andere hand erbij te leggen. Dus daar stond ik, gehurkt naast die zwaan, mijn linkerhand vastgeplakt aan haar lichaam. Ik keek in die alwetende wijze zwanenogen. Ze had haar kop nu vlak voor mijn gezicht hangen. Haar snavel centimeters van mijn neus. Ze straalde een serene rust uit en leek totaal niet onder de indruk van wat haar overkwam.
Freek, de buurman, kwam naast me staan. Hij trok zijn broek op – op de één of andere manier heeft hij altijd een te grote broek aan – en vroeg me waar ik mee bezig was.
‘Ik zit vast,’ zei ik.
‘Doe niet zo raar,’ zei hij. Hij bukte, pakte mijn linkerhand – en verstijfde. Zijn ogen werden groot. Hij staarde naar me. ‘Godverdomme,’ zei hij zacht. Hij probeerde op te staan, maar hij kwam niet omhoog. Zijn vingers raakten de vleugel en kwamen niet meer los.
De zwaan sloeg haar vleugels één keer uit. Freek en ik bewogen mee, met kleine gilletjes. Hij net zo goed als ik. Toen stond ze weer stil.
Daarna was er niemand meer die ons aanraakte. Er zit inmiddels ook een schaar aan de zwaan vast. Alleen de punt raakt haar veren, maar hij blijft rechtop staan.
Af en toe beweegt de zwaan. Ze gaat steeds dichter naar de grote vijver aan het eind van de straat. Ik vraag me af wat er gebeurt als we het water in gaan. Misschien raken we dan los. Of misschien niet.