Vasthoudend
De
zwaan stond in het midden van de straat. Zomaar ineens, ’s ochtends vroeg, wit,
groot, statig. Een levende, prachtige zwaan die voor geen auto uit de weg ging
en die haar kop speels schuin hield toen het getoeter van de eerste auto
weerklonk. Ik was één van de eersten die naar het dier toe ging. Ik wilde haar
uit de weg jagen, maar ze trok zich weinig van me aan. Even keek ze me aan,
toen ik ‘Sjoe!’ riep. Haar hals trok ze in een boogje, haar kop nog wat
schever. Als ik niet zeker wist dat een zwaan me moeilijk kon uitlachen, zou ik
toch écht hebben gedacht dat ze me wel degelijk belachelijk stond te maken.
Roepen
hielp niet.
Schelden
ook niet.
Ten
einde raad bukte ik me om het beest op te pakken. Ik was me wel van het gevaar
bewust – zwanen zijn behoorlijk groot en als je ze verkeerd pakt kunnen die
vleugels loeihard aankomen – maar ik had een plan van aanpak. Ik zou mijn armen
om haar middel slaan en zo haar vleugels blokkeren. Dacht ik. Zodra ik mijn
linkerhand op haar lijf legde, was het gedaan. Ik zat vast. Dat voelde ik
direct; mijn vingers tintelden meteen toen ik haar aanraakte, mijn hand werd
koud alsof ik die in een emmer ijsblokjes had gestoken en ik dacht er niet eens
meer aan om ook mijn andere hand erbij te leggen. Dus daar stond ik, gehurkt
naast die zwaan, mijn linkerhand vastgeplakt aan haar lichaam. Ik keek in die
alwetende wijze zwanenogen. Ze had haar kop nu vlak voor mijn gezicht hangen.
Haar snavel centimeters van mijn neus. Ze straalde een serene rust uit en leek
totaal niet onder de indruk van wat haar overkwam.
Freek,
de buurman, kwam naast me staan. Hij trok zijn broek op – op de één of andere
manier heeft hij altijd een te grote broek aan – en vroeg me waar ik mee bezig
was.
‘Ik
zit vast,’ zei ik.
‘Doe
niet zo raar,’ zei hij. Hij bukte, pakte mijn linkerhand – en verstijfde. Zijn
ogen werden groot. Hij staarde naar me. ‘Godverdomme,’ zei hij zacht. Hij
probeerde op te staan, maar hij kwam niet omhoog. Zijn vingers raakten de vleugel
en kwamen niet meer los.
De
zwaan sloeg haar vleugels één keer uit. Freek en ik bewogen mee, met kleine
gilletjes. Hij net zo goed als ik. Toen stond ze weer stil.
Daarna
was er niemand meer die ons aanraakte. Er zit inmiddels ook een schaar aan de
zwaan vast. Alleen de punt raakt haar veren, maar hij blijft rechtop staan.
Af
en toe beweegt de zwaan. Ze gaat steeds dichter naar de grote vijver aan het
eind van de straat. Ik vraag me af wat er gebeurt als we het water in gaan.
Misschien raken we dan los. Of misschien niet.