Tuesday, March 26, 2013

Goudkipje en de haas

Soms ben ik gewoon aan het klooien met woorden. De aanleiding kan een simpele vraag zijn als; wat was er eerder, de paashaas of het paasei? En dan komt er zoiets uit.


Goudkipje en de haas

Er was eens een mooie, goudblonde kip. Ze leefde samen met andere kippen, maar alle andere kippen vonden haar de mooiste en meest majestueuze kip van allemaal.
De boer, die eigenaar was van de kippen, kwam iedere dag de eieren rapen. De goudblonde kip legde bijna iedere dag een groot, gespikkeld ei. Soms met bruine stippen, soms met groene stippen, soms ook stippen van een andere kleur. Het waren de lekkerste eieren uit de omgeving.
De kippen leefden hun leven, totdat er op een dag een haas voorbij kwam. De haas wrong zich in paniek langs het deurtje van de kippenren naar binnen. Toen de kippen verontwaardigd aan haar vroegen wat ze toch in hun ren kwam doen, stampte de haas opgewonden op de grond, voordat ze met haar voorpoot naar de weilanden verderop wees.
‘Een jager!’ zei de haas. ‘Hij zit achter me aan!’
‘Maar waarom dan?’ vroeg Goudkipje.
‘Hij wil me opeten!’
Goudkipje fladderde van schrik een stukje de lucht in. ‘Hemeltje! Opeten! Dat doe je toch niet met een levend dier!’
De haas trok haar oren naar achteren. ‘Dat doen ze wel met hazen. Wij leggen geen eieren, zoals jullie.’
Daar dacht Goudkipje eens even over na.
‘En bovendien,’ rilde de haas, ‘is het vandaag feest. Het is Pasen! Alle mensen willen lekker eten.’
Alle kippen keken nu met uitgestrekte nekken naar de weilanden. Heel in de verte zagen ze een jager lopen, zijn geweer losjes in zijn hand, een hond aan zijn voeten. Er werd zacht getokt van afkeuring.
‘Ik weet wel wat,’ zei Goudkipje ten slotte. ‘De boer is al geweest. Als ik jou nu eens mijn ei geef? Misschien laat de jager je met rust als hij ziet dat je een ei hebt gelegd.’
‘Zou je denken?’ vroeg de haas aarzelend.
‘Je kunt ook niet hier blijven. Je moet terug naar buiten.’
‘Goed dan,’ zei de haas, hoewel ze trilde van angst bij het vooruitzicht om de ren weer uit te gaan. De goudblonde kip had gelijk. Ze kon niet in die ren blijven.
Goudkipje trippelde het binnenhok in, klemde haar laatste ei tussen haar poten en waggelde ermee naar buiten. Daar liet ze het ei vallen en schoof het met haar snavel naar de haas. ‘Alsjeblieft. Ik hoop dat het werkt.’
De haas nam voorzichtig het ei tussen beide voorpoten. Ze bedankte Goudkipje, perste zichzelf weer tussen het deurtje door naar buiten en bleef daar korte tijd staan. ‘Waarom ontsnappen jullie eigenlijk niet?’
‘Omdat we hier eten krijgen,’ zei Goudkipje, ‘en hier zitten we ’s nachts veilig voor de vos, omdat de boer dan het luikje dicht doet.’
‘Brrr, vossen,’ zei de haas. Daarna vertrok ze, terug naar waar ze vandaan kwam – terug naar de weilanden.
De kippen keken gespannen toe. De haas koos voor een gedurfde strategie; ze duwde het ei voor zich uit, naar de jager toe!
‘Het is een mooi ei,’ zei een oude, bruine kip.
‘Mijn mooiste tot nu toe,’ beaamde Goudkipje, terwijl ze haar kop tegen het gaas duwde om toch maar niets te missen van wat er zich in de verte afspeelde.
De jager pakte zijn geweer. Hij legde aan, zijn vinger ging naar de trekker… En toen stopte hij. Het geweer zakte iets. Nog iets verder. Ging helemaal naar beneden. De jager liep verbouwereerd naar de haas die op een paar meter van hem was blijven zitten, met een blauw gespikkeld ei aan haar voeten. Zodra hij het ei had gepakt, rende de haas ervandoor. De jager keek het diertje fronsend na. Hij besloot haar te laten leven.
In de kippenren steeg een uitbundig getok op van juichende kippen.
En zo is de paashaas ontstaan.