Monday, October 23, 2017

Het verhaal van je dialoog

In de meeste verhalen kom je dialoog tegen. Soms lees je pagina’s dialoog, zonder dat je doorhebt dat het gesprek zoveel pagina’s beslaat. Soms lees je een halve pagina dialoog en ben je blij als de personages eindelijk de mond worden gesnoerd door de schrijver. De ene dialoog is de andere niet, en persoonlijke voorkeur (van lezer en schrijver) speelt een grote rol bij de beleving van de dialoog.
Ik hou van een goede dialoog. En ik erger me dood aan boeken/verhalen waarin dialogen mij uit het verhaal trekken, om wat voor reden dan ook. Vandaag ga ik dieper in op het fenomeen “dialoog”.

Definitie: waar hébben we het over?
Kort gezegd: een dialoog is een gesprek tussen twee of meer personen. In een verhaal wordt dat doorgaans weergegeven door iedere nieuwe spreker op een volgende regel te plaatsen, en door aanhalingstekens te gebruiken. Dus dat ziet er dan zo uit:

‘Een dialoog.’
‘Analoog?’
‘Nee, dialoog. Zo’n gesprek, weet je wel. Tussen twee personen.’
‘Oh. Ja, leuk.’

Schrijf je verhalen en gebruik je daarbij dialoog, dan kom je er al snel achter: hoe “realistischer” de dialoog, hoe minder bruikbaar hij is. In het “echt” praat je immers met zinloze stopwoordjes, herhalingen, etc. Dat kun je in een verhaal niet gebruiken. Nee, in een verhaal ga je het terugbrengen tot de essentie. Ik citeer Gerard Reve, die op zijn beurt weer geciteerd wordt in het boek Schrijven van gedichten en verhalen, van Cees van der Pluijm:

‘Het belang van de dialoog in het verhalend proza wordt maar al te vaak onderschat. Men beseft onvoldoende dat een werkelijk plaats gevonden hebbende dialoog zo goed als nooit bruikbaar is. […] De dialoog is één van de moeilijkste opgaven voor de auteur.’
(Schrijven van gedichten en verhalen, p. 238-239)

Babbelende bazelaars en morrelende mompelaars
Het is natuurlijk fijn dat we weten wat dialoog ís, maar nu zou het ook fijn zijn als we begrijpen wat dialoog dóét. Ik begin met een bewering waar je als beginnend auteur niet op zit te wachten, want dit levert meer vragen op dan antwoorden: met een dialoog kun je alle kanten op.
Lekker vaag, hè. Ik weet het.
Concreet: in een dialoog kun je informatie verwerken.
Nu wordt het interessant. Want wat voor informatie kun je erin verwerken? Ook daar gaan we weer alle kanten op.
Niet alleen wát iemand zegt, heeft gevolgen voor de beeldvorming van een personage, maar ook hóé hij het zegt. Praat je personage met deftige woorden, gebruikt hij lange zinnen, of is hij juist van het binnensmonds gemompel? Gebruik je dialect in je dialoog, gooi je er straattaal doorheen, laat jij je personages vloeken?
Dit zijn vragen waarover je moet nadenken. Een koning praat doorgaans anders dan een straatschoffie. En als er net iets ergs is gebeurd, is het fijn als een personage daar realistisch op reageert.

‘Nee… Poekie…’ Tamara keek naar haar kat. Het beestje lag dood in een plas bloed, de schroevendraaier stak nog uit zijn nek. Wie had dat gedaan? ‘Jeetje, nee!’ zei Tamara.

Bovenstaand voorbeeld is een bewerking van wat ik ooit daadwerkelijk in een boek ben tegengekomen. Ik zat zowat tegen het plafond aan. “Jeetje”? Alsjeblieft, zeg! Als ik zoiets zie, krijg ik de neiging om zo’n boek een zwieper te geven. Mét bijbehorende vloek. Wie zegt er nou toch “jeetje” als z’n kat bruut is vermoord!
Nou ja, misschien zijn er wel mensen die dat zeggen. Dat zou best kunnen. Maar ik had grover taalgebruik in dit geval toch wel op z’n plaats gevonden. Punt is: denk na over wat je een personage laat zeggen, want het heeft gevolgen voor de leesbeleving.

En niet alleen wát een personage zegt. Ook hóé iemand het zegt.

‘En toen zei ik, ik zei: “We gaan lekker naar de film, jongen”, en toen zei hij, zegt-ie gewoon: “Daar heb ik helemaal geen zin in!” Ken je dat nou geloven?’
 ‘Ik nodigde hem uit om samen naar de bioscoop te gaan. Hij had geen zin. Ik snap er niets van.’

Zelfde boodschap, totaal andere manier van spreken. Ook in het echte leven kom je wel eens van die babbelaars tegen, mensen die 5 kwartier in een uur praten. Zulke personen lopen in verhalen ook rond. Dat kun je gebruiken in een dialoog.

Leest het vlot of kabbelt het oeverloos voort?
Doorgaans (gemiddeld genomen) leest een dialoog vlot door. Er is sprake van een soort actie-reactie gebeuren: personage A praat, personage B reageert daarop, soms komt personage C dan met nieuwe input. Vaak is de halve pagina leeg, als het om een dialoog met korte zinnen gaat. Hieronder een voorbeeld, afkomstig uit mijn manuscript Trustys:

‘Hoe laat was je klaar?’
‘Pas laat op de avond, heer. Het was al donker.’
Vesaljev maakte een ga-verder gebaar met zijn hand. ‘Wat deed je toen?’
‘Ik had honger, generaal. Ik ging naar Frank – naar De Bokkige Geit.’
‘Waarom daarheen? Er zit een kroeg bij je op de hoek. De Bokkige Geit is een eind verder.’
‘U bedoelt De Dikke Dame?’
‘Ja.’
‘Bent u daar weleens geweest?’
Vesaljev trok zijn wenkbrauwen op.
‘Als u daar uw glas neerzet, moet u dat met een beitel loswrikken. Ik kom daar nooit.’
‘Dus je ging eten in De Bokkige Geit. Wat gebeurde er toen je daar aankwam?’
(Trustys, Ninja Paap-Luijten)

Soms staat er slechts één woord op een regel. Dat is vaker het geval bij dialogen. Natuurlijk heb je ook boeken waarin personages soms hele monologen houden, verhalen die hele pagina’s beslaan – maar grof geschat kun je toch wel stellen dat de moderne dialoog meestal bestaat uit relatief korte, elkaar snel opvolgende stukken. En dat maakt dat een dialoog meestal je tekst versnelt. Kun je er ook mee vertragen? Jazeker, maar dat is afhankelijk van hoe je die dialoog opbouwt. Laat je de personages langer per persoon aan het woord, dan leest het meestal trager dan met die korte zinnen en snelle afwisselingen zoals in het voorbeeld hierboven. (En ook hier speelt woordkeuze een rol. Ingewikkeld taalgebruik leest voor de gemiddelde lezer iets langzamer dan eenvoudig taalgebruik.)
Let wel op: een dialoog die bestaat uit oeverloos gezwam, kan natuurlijk nog steeds vertragend werken. Als je de lezer verveelt, ben je immers ook vertragend bezig.

Het karakter van je personage
De dialoog is zeer geschikt om iets te ‘laten zien’ over het karakter van je personage. Het zegt soms ook iets over de verhoudingen tussen de personages. In bovenstaand voorbeeld zie je al dat er een verschil in beleefdheidsvorm is: de ene zegt ‘u’, de andere ‘jij’. Maar een dialoog kan ook iets zeggen over de gemoedstoestand van je personage. Of over het karakter van je personage; wat voor iemand is hij, hoe reageert hij, wat zegt dat over hem? Kies je ervoor om de directe rede (dat wat daadwerkelijk wordt gezegd) te ondersteunen in de tekst eromheen, of laat je dat achterwege? Nog een voorbeeld, weer uit een van mijn eigen manuscripten, dit keer uit Oragayn:

Aaron ging zitten. Met de handdoek depte William zijn gezicht warm. Hij zeepte hem in, pakte het vlijmscherpe scheermes en plaatste het lemmet tegen de keel van de magiër. Aaron keek steels naar William.
‘U weet wat u doet hoop ik?’ vroeg hij.
William trok een wenkbrauw op. Ineens was hij ‘u’. ‘Ik heb dit vaker gedaan.’
‘Bij een ander.’
‘Ja.’
‘U had kapper moeten worden, dan?’
‘Daar ben ik niet geduldig genoeg voor. Zit stil.’
Aaron ademde huiverend uit. ‘Farridah, ik wil een borrel.’
Daar reageerde William niet eens op. Soepel haalde hij het scheermes over Aarons huid.
(Oragayn, Ninja Paap-Luijten)

Twee dialogen. Enkele overeenkomsten: in beide voorbeelden maak ik gebruik van de invloed van de beleefdheidsvorm (“u”) en in beide voorbeelden wordt er een wenkbrauw opgetrokken. Die opgetrokken wenkbrauw maakt overigens net zo goed deel uit van de dialoog: lichaamstaal! En wat te denken van de taal van het scheermes, in dit laatste voorbeeld? Dat ding ligt tijdens het gesprek tegen de keel van Aaron. William is niet bang dat hij iets verkeerd zal doen – hij heeft immers vaker iemand geschoren – maar Aaron ziet het niet zo zitten.
Waarom dit voorbeeld, als ik het over karakter heb? Nou, William is hier officier. Hij heeft bevel om Aaron mee te nemen, maar kiest ervoor om hem eerst te fatsoeneren. Daarbij blijft hij beleefd (terwijl Aaron vlak hiervoor allesbehalve beleefd is geweest, dat viel buiten het voorbeeld). Wat hij zegt, vertelt bovendien iets over het verleden van William: ‘Ik heb dit vaker gedaan.’ – kennelijk heeft hij ervaring met het scheren van mannen. Hoe, waarom – dat staat er niet. Behalve officier is hij ook een man met een hart. Iemand die moeite doet voor een ander.

Pas trouwens wel op met het gebruik van lichaamstaal. Te veel, en de dialoog verzuipt in de opgetrokken wenkbrauwen, het geschuifel met voeten, het zwaaien van armen, het “die keek naar die”, en de op elkaar geperste lippen. Geniet van lichaamstaal, maar gebruik het met mate.

Dialoog als infodump?
Wat ik persoonlijk echt bezwaarlijk vind: als ik bij het lezen van een tekst kan proeven dat een dialoog puur en alleen misbruikt wordt om informatie aan de lezer door te geven. Ik heb niets tegen informatie in een tekst, maar stop dat lekker in de lopende tekst en dring het niet op aan je personages. Iedereen kent de voorbeelden uit populaire politieseries, waarbij zulk soort dialogen ontrollen:

‘Dat doen we met die machine. Je weet wel, die analyseert het bloed.’
‘Ja, daar komt dan een dna-profiel uit.’
‘Precies. En met een beetje geluk komt er dan een verdachte uit het bestand rollen.’
‘Als we een dna-match hebben, is dat genoeg bewijs om die verdachte op te pakken.’

Dit “voorbeeld” (ik heb even wat in elkaar verzonnen) is bedoeld ter illustratie van wat er vaak gebeurt: twee experts die aan elkaar uitleggen wat ze aan het doen zijn. Ik denk niet dat twee échte onderzoekers aan elkaar gaan uitleggen waarvoor bloedmonsters bedoeld zijn! Dit is pure infodump. Ook vaak gebruikt: mentor legt dingen uit aan leerling, expert verklaart van alles aan leek, etc. Soms werkt het. Soms werkt het juist helemaal niet. Wees je ervan bewust als je dit soort constructies gebruikt, en probeer gerust na te denken over alternatieven. Hoe “gemakkelijk” het soms ook is om alles in een dialoog te pleuren: van gemakzucht is nog nooit iemand een betere schrijver geworden.
(Voor mijn proeflezers: deze uitspraak mag tegen me gebruikt worden.)
Wat ik als vuistregel aanhoud: als je personages aan elkaar dingen gaan uitleggen die ze allebei weten, dan klopt er iets niet. Maar daarnaast is er nog een enorm grijs gebied. Wanneer er precies te veel informatie in een dialoog staat, en wanneer te weinig, dat is iets wat je per tekst zult moeten bekijken. Per tekst, én per doelpubliek. De ene lezer heeft nu eenmaal meer extra informatie nodig dan de andere.

Verandering van spijs doet eten
Ik heb persoonlijk zelden dialogen die louter en alleen uit directe rede bestaan. Cees van der Pluijm zegt er het volgende over:

‘Het is van belang de directe rede zo veel mogelijk af te wisselen met samenvattingen, indirecte rede, vertellerscommentaar en beschrijvingen.’
(Schrijven van gedichten en verhalen, p. 245)

Er zijn schrijvers die hele boeken kunnen vullen met bijna alleen maar dialoog in directe rede, maar laten we wel wezen: dat zijn uitzonderingen. Over het algemeen is het aan te raden om af te wisselen.

Het schrijven van een goede dialoog is absoluut niet eenvoudig. Hoewel het soms zomaar eruit komt rollen, wil dat niet zeggen dat het altijd zo vanzelfsprekend eenvoudig gaat. Experimenteer erop los, zoek uit wat je zelf fijn vindt. Gebruik dialect, vakjargon, dump eens voor de gein volop informatie in de dialoog en kijk wat er dan gebeurt. Leef je uit. Dat is, denk ik, de beste manier om uit te vogelen hoe dialoog in jouw teksten werkt, wat je ermee kunt en – niet onbelangrijk! – hoe je jezelf kunt verbeteren.


 Gebruikte bronnen:
  • Cees van der Pluijm: Schrijven van gedichten en verhalen. Uitgeverij de Contrabas, Utrecht, Leeuwarden, 2008 – isbn 978 90 79432 09 7
  • De Schrijfbijbel. TenPages.com, 2013 – isbn 978 94 91553 00 4
  • Jan Brokken: Het hoe. Uitgeverij Atlas Contact, Amsterdam/Antwerpen, derde druk 2016 – isbn 978 90 457 0461 6
  • Mijn eigen manuscripten

Sunday, October 8, 2017

Harrie - kort verhaal

Harrie


Harrie had altijd de grootste. Daar stond hij om bekend. Wie onwetend was van Harries vermogen om tot een groot formaat te komen dat het sap weelderig over de tong liet stromen, bleef nooit lang in de waan dat hij aan normale proporties deed. Hij schepte er namelijk dolgraag over op. Nee, over de enormiteit van Harries aardbeien werd nooit getwist. Al helemaal niet met Harrie zelf. Tenzij je hem voor het eerst sprak of een heimelijk verlangen koesterde om hersendood te raken door oneindig geouwehoer over aardbeien, ging je niet met hem in discussie.
            Zelfs niet als je met hem getrouwd was.

Margaret discussieerde al jaren niet meer met haar man. Als je veertig jaar getrouwd was, waren er ruwweg twee mogelijkheden: óf je discussieerde altijd, óf je deed dat nooit. Meestal gaf zij Harrie simpelweg gelijk. Daardoor keek hij altijd raar op als ze dat eens niet deed – en bond dan morrend in. Hun huwelijk was, vond Margaret, best goed te noemen.
            Behalve dan die verrekte aardbeien.
            Vanuit het keukenraam zag ze hem bezig, in hun moestuin achter het huis. Kromgebogen over het aardbeienbed. Ja, boven dát bed kromde hij zijn rug nog wel eens. Over de prestaties die hij dáár klaarspeelde, blies hij hoog van de toren.
            Harrie wiedde onkruid en begieterde de plantjes. Voorzichtig liet hij het glas van de kweekbak naar beneden zakken. Waarom hij sinds de dood van haar vader in een masochistische kweker was veranderd, begreep ze niet.
Grimassend rechtte Harrie zijn rug. Toen zag hij Margaret voor het raam staan. Hij grijnsde zijn kunstgebit bloot.

‘Ze worden zo groot als appels dit jaar!’ verzekerde hij haar, zodra hij naar binnen kwam.
Margaret zat op de bank met een kopje citroenthee en een roze koek. Haar man plofte naast haar neer. Ze rook zijn zweet. Ooit had ze dat aantrekkelijk gevonden, die ruige geur van hard werken, maar nu rook ze ook de aarde waarin hij had zitten wroeten. Ondanks grondig handen wassen, bleef die aardlucht hangen.
‘Wat voor appels?’ vroeg ze.
‘Grote appels!’
Vanzelfsprekend.
Ze duwde een roze koek in zijn handen. Was die bij zijn aanraking in een aardbei veranderd, dan zou ze daar niet van hebben opgekeken, maar het bleef zowaar een doodgewone koek.
Harrie keek haar lange tijd aan. ‘Maak ik jou nog wel… je weet wel. Gelukkig?’
Ze gaapte hem aan. De citroenthee borrelde in haar darmen. Ze kon dat spul niet verdragen, ze had liever aardbeienthee.
‘Laat maar,’ mompelde Harrie. Een blik op haar kopje. ‘Vroeger dronk je dat nooit.’
‘Ik…’
‘Weet je nog dat ik voor het eerst bij je ouders kwam? Je vader met die aardbeien. Jij zei dat je er nooit van mocht eten, van die grote, omdat die voor de handel waren.’
Daar zat hij dan. Roze koek in zijn berenklauw, rood hoofd van de hitte, stinkend als het graf van een aardbeienkweker.
Voor haar.
Margaret liep naar de gootsteen en mikte haar citroenthee weg.
Harrie had altijd de grootste. Ook het grootste hart.