Mevrouw M schoof een eindje opzij. Waarom waren
die bankjes in die bushokjes altijd zo klein? Was dat met opzet zo gedaan? Er
zat vast een ontwerper achter die graatmager was en nooit zelf boodschappen had
gedaan. Zéker niet met het openbaar vervoer. Ja. Zo’n enge, magere lat, zo’n
gladjanus met een pak aan en gepoetste schoenen, die de hele dag over z’n
bureau gebogen dingen bepaalde voor de – nooit zo genoemde, maar wel bestaande –
lagere klasse. Die mensen die hij niet kende. Die mensen waar hij op neerkeek. Het
was een man, daar was mevrouw M zeker van. Dit soort dingen werden altijd door
mannen verzonnen. Door mannen met geld.
Steels liet mevrouw M haar blik opzij gaan. De
dame voor wie ze naar het uiterste puntje van het bankje was geschoven, knikte
haar toe en ging zitten alsof ze ieder moment naar beneden kon storten. Voor
zover mevrouw M wist, kon dat ook wel eens zo zijn. Metaalmoeheid, losse
schroeven, een bouwvakker die had staan slapen of die domweg de instructies
niet had begrepen omdat die in een taal waren gegeven die hij niet verstond.
Het zou dus zomaar kunnen gebeuren dat het pesterig smalle en korte bankje
ineens in elkaar zakte. Mevrouw M gaf haar tijdelijke buurvrouw geen ongelijk
dat ze zo op het randje bleef zitten.
‘Hij reed net weg,’ zei mevrouw M. Het was totaal
overbodige informatie, feitelijk. Zolang er geen bus voor hun neus stond, was
er geen bus. Punt. Het was niet iets wat je over het hoofd kon zien. Of de andere bus nou net
weg was of al lang en breed op de volgende halte, dat maakte in hun geval niets
uit. Het veranderde niets aan wat zij moesten doen: wachten op de volgende.
‘Reed zo weg, ook al zag hij me zwaaien,’ zei ze er nog achteraan. De dame keek
op haar horloge. Een eenvoudig, maar sierlijk horloge aan een sierlijke pols
met een sierlijke hand en sierlijke vingers. Sommige mensen hadden meer geluk
dan andere. Mevrouw M keek even naar haar eigen vingers. Eeltig, veel te dik.
Worstjes.
‘Ik vind dat zo erg als ze dat doen,’ zei de dame.
Zelfs een sierlijke stem.
‘En dan tien minuten bij de volgende halte moeten
blijven staan,’ ging de dame verder, ‘omdat ze te snel zijn gegaan.’
‘Ja, precies!’ zei mevrouw M. Daarna werd het weer
stil.
Mevrouw M keek voor zich uit, maar af en toe
gleden haar ogen naar de voeten van de dame. Smalle voeten in gemakkelijke
instappers. Zelf had ze die ochtend schoenen met een lage hak aangetrokken. De
enige nette schoenen die ze had. Haar enkels knelden en haar tenen schuurden,
maar het zag er vrouwelijker uit. Als ze ook nog instappers aandeed, bleef er
zeker niets van haar vrouwelijkheid over. Maar de dame kon waarschijnlijk op
blote voeten rondrennen in een vuilniszak en er nog als Doutzen Kroes uitzien.
Wat moest het heerlijk zijn om zoveel zelfvertrouwen te hebben.
De dame stond gracieus op.
Mevrouw M hees zich omhoog. Ze bukte zich om haar
zware boodschappentassen op te pakken, wist ze in één hand te frommelen en
diepte haar ov-kaart op uit haar jaszak. Toen de bus aankwam, liet de dame haar
geduldig voorgaan. Mevrouw M zag dat de dame helemaal achterin ging zitten.
Zelf liep ze maar tot halverwege. Ze plofte neer, haar voeten schrijnend van de
korte wandeling door het gangpad van de bus. Stomme schoenen.
Mevrouw A ging minder snel lopen toen ze iemand in
het bushokje zag zitten. In de verte was de achterkant van de bus te zien. Hij
ging net de hoek om.
Hoe kon het ook anders.
Op het bankje in het bushokje zat een dame te
wachten. Ze schoof een stukje op, ook al paste mevrouw A er makkelijk naast. Zo
breed was ze niet. Was ze maar wat breder! Normale heupen, wat vollere borsten –
maar nee, zelfs op haar dertigste bleef haar figuur meisjesachtig smal. Ze
wierp een steelse blik opzij. De dame naast haar had vlees op haar botten. Ze
was een mooie vrouw, een échte vrouw, iemand die vast en zeker wist hoe ze
dingen moest aanpakken. Mevrouw A bleef op het puntje van de bank zitten, een
oude gewoonte. Eén keer was ze op een bankje gaan zitten waarop iemand iets had
achtergelaten. Wat het was, daar kwam ze nooit achter. Een gesmolten snoepje,
waarschijnlijk, een ijsje dat had gedrupt, zoiets. Sindsdien ging ze niet meer
zomaar op een openbaar bankje zitten. En ze voelde zich te belachelijk om met
een zakdoekje eerst een zitplaats schoon te vegen.
‘Hij reed net weg,’ zei de dame.
Mevrouw A knikte. Dat had ze gezien.
‘Reed zo weg, ook al zag hij me zwaaien.’
Mevrouw A keek op haar horloge. Nu zou de bus pas
weg mogen rijden. ‘Ik vind dat zo erg als ze dat doen,’ zei ze. En dat vond ze
ook echt. Natuurlijk, een buschauffeur kon niet voor iedereen wachten, maar
meestal reden ze weg als ze nog tijd over hadden. Ze had zelfs eens meegemaakt
dat een buschauffeur extra hard door de wijk reed, omdat hij dan halverwege
zijn dienst snel bij zijn bakker naar binnen kon schieten om een brood te
halen. Een brood! Dat verzon je toch niet! ‘En dan tien minuten bij de volgende
halte moeten blijven staan,’ ging ze verder, ‘omdat ze te snel zijn gegaan.’
Waarom zei ze dit? Maar wat moest ze anders zeggen? De dame vond haar vast een
domme doos. Zo’n bakvis. Meestal werd ze voor bakvis aangezien, ook al was ze
oud genoeg om de moeder van haar eigen bakvis te zijn, maar daar werd niet naar
gekeken.
‘Ja, precies!’ zei de dame.
Daarna viel er een stilte.
Mevrouw A keek voor zich uit. Af en toe wierp ze
een blik opzij, naar de andere kant van de straat, waar de volgende bus vandaan
moest komen. Dan zag ze ook de dame. Die had twee propvolle boodschappentassen
tussen haar benen staan. Mevrouw A vroeg zich af hoe ze dat volhield, om die
dingen mee te slepen. Ze zagen eruit alsof ze twintig kilo per stuk wogen:
pakken vruchtensap, blikken soep en groente, geen lichte boodschappen. En dat
op hakken. Zelf had ze die ochtend instappers aangedaan, de enige schoenen
waarop ze een hele dag kon lopen. Hoe deden andere vrouwen dat toch – om er zo
op en top vrouwelijk uit te blijven zien met pijnlijke voeten van die
ongetwijfeld door mannen verzonnen martelwerktuigen? Of lag het aan haar dat
zij met hakken altijd het gevoel had dat ze na een paar uur waggelde als een
pinguïn?
De bus kwam aanrijden. Mevrouw A stond haastig op.
Naast haar tilde de dame haar zware tassen moeiteloos van de grond, om ze
vervolgens ook nog eens in één hand vast te houden, terwijl ze met de andere
naar haar ov-kaart zocht. Mevrouw A wenste dat zij zoveel kracht in haar
vingers had. Ze liet de dame voorgaan. Daarna zocht ze zelf een plekje helemaal
achter in de bus. In het voorbijgaan zag ze een man zijn blik langs haar laten gaan.
Langs. Zijn ogen dwaalden meteen verder.
Ze plofte neer op een van de achterste stoelen en
staarde naar buiten. Ze had toch hakken aan moeten doen.