Appeltaart
Achtentwintig jaar waren ze getrouwd. Achtentwintig jaar. En
nog wist Ellie blijkbaar niet dat hij appeltaart verafschuwde.
Hij had het al geroken toen hij het aluminiumfolie een klein
stukje had opengevouwen. Die geur alleen was bijna genoeg om hem te doen
kokhalzen. Herinneringen van zijn tante Pit, met haar dikke worstvingers en die
eeuwige alcoholstank die uit haar mond kwam, drongen zich aan hem op. Tante Pit
was de oorzaak van zijn appeltaart-aversie. Dat had hij Ellie nooit verteld,
maar ze moest toch weten dat hij het niet lustte.
Hij liet zich achterover zakken totdat zijn rug de leuning
van het bankje raakte. Het was niet druk in het park. Verderop drentelde een
zwerver heen en weer, gebukt onder de lading van zijn uitpuilende plastic
tassen. Meer mensen waren er niet te zien.
‘Ach, wat zal het ook,’ mompelde hij, en hij vouwde het
folie weer om de appeltaart heen. Uit zijn koffer haalde hij een tweede
pakketje, waarin hij twee boterhammen met kaas vond. Die at hij op. De rest van
zijn pauze bleef hij op het bankje zitten, genietend van de zon die door de
bladerloze takken op zijn gezicht scheen. Het was midden in de winter, maar het
leek meer op een lentedag. Toen hij wegging, liet hij het pakketje met de taart
achter. Hij keek een keer achterom. De zwerver liep waggelend naar het bankje.
Ellie ging tegenover hem aan de ontbijttafel zitten. Hij
keek haar aan, zich verwonderend over haar merkwaardige gedrag. Ze was extreem
rustig. Normaal liep ze ’s ochtends op hem te foeteren. De laatste dagen was er
iets veranderd. Ze sprak amper nog tegen hem. En ze leek hem met haar priemende
blik te bestuderen.
‘Hoe vond je de appeltaart?’ vroeg ze.
Hij fronste. ‘Die je een paar dagen terug had meegegeven?’
‘Hm-hm.’
‘Lekker.’ Hij verborg zijn leugenachtige gezicht door de
krant naar zich toe te trekken.
‘Echt waar?’
‘Natuurlijk…’ Het woordje ‘schat’ bleef in zijn keel steken.
Zijn ogen lazen de kleine kop, rechtsonderaan op de voorpagina van de krant. Heel
langzaam stond hij op. Ellie hield hem niet tegen, toen hij met de krant in
zijn hand het huis uit liep. De kleine krantenkop zou hij nooit meer kunnen
vergeten.
Dode zwerver at
vergiftigde appeltaart.
Na achtentwintig jaar had ze toch moeten weten dat hij geen
appeltaart at.