Wednesday, August 27, 2014

Last

Kort verhaal, geschreven naar aanleiding van de derde opdracht van de Schrijftalent Challenge van Jolanda Pikkaart.

Last

‘Idioot!’ Irma grist de kaasschaaf uit zijn handen. ‘Kun je dan helemaal niks!’
Johan slaat zijn blik neer. Hij schuift zijn bord naar haar toe. ‘Sorry.’
‘Je bent erger dan een kleuter, pa!’ Met korte, ferme halen schaaft ze plakken kaas. De oranje randjes laat ze zitten. Ze kwakt de kaas op zijn boterham. ‘Als je zo doorgaat, ga je naar het tehuis.’
‘Sorry,’ zegt Johan nog eens, heel zacht. Zijn handen trillen als hij zijn brood snijdt. Tot drie keer toe schuift zijn mes weg vanonder zijn onwillige vingers.
‘Schiet op. Ik moet zo weg.’
‘Ik ruim wel af,’ zegt hij.
‘Dat kun je niet. Dan laat je weer een bord vallen.’ Irma vraagt niet of hij meer wil eten dan die ene boterham. Ze haalt alles van tafel, behalve zijn bord en zijn kom lauw geworden thee.
‘Irma…’ Hij steekt een hand naar haar uit en kijkt in de donkere ogen van zijn dochter. Ze blijft naast de tafel staan. Vroeger had hij vaak gedacht dat ze zo op haar moeder leek. Een vergelijking die hij niet meer wil maken. Haar moeder was altijd zachtaardig gebleven. Als hij Irma aankijkt, is het alsof hij naar een kwade geest kijkt.
‘Wat?’
‘Ik vind het niet erg. Om naar het bejaardenhuis te gaan.’
‘Doe even normaal.’ Ze trekt zich los. Enkele minuten later is ze verdwenen.
Johan blijft stil zitten. Hij kijkt naar zijn boterham met kaas, half opgegeten. Tijdens het snijden is de kaas van de helft van de stukjes gevallen. Als hij zijn thee wil pakken, weigeren zijn vingers opnieuw dienst. Hij tikt tegen het oortje aan en stoot zo de kom omver. Lauwe thee stroomt over de tafel, over zijn bord, verder, over de rand, op zijn broek. Als hij de vlek ziet die zich in zijn kruis vormt, flitst een schrikbeeld door zijn gedachten: hoe hij in zijn eigen huis zal zitten, over een paar jaar, in zijn eigen vieze broek, omdat Irma dan nog maar één keer per dag kan komen. Het zal hem nu een hoop tijd kosten om een schone broek aan te trekken, maar het gaat nog. En hij kan nog zelf naar de wc. Maar hoe zal dat over een maand zijn?
Is dit hoe hij eindigt?
‘Nee,’ zegt hij hardop. Hij staat op en schuifelt door de kamer. In de hoek staat zijn computer. Met twee kromme vingers typt hij de zoekopdracht in. Hij mag dan oud en versleten zijn, met zijn hersenen is niets mis. Nog niet, denkt hij grimmig.
Misschien, als hij in een bejaardenhuis woont, misschien kan hij dan weer van zijn dochter gaan houden.
Misschien.