Kort verhaal, geschreven naar aanleiding van de derde opdracht van de Schrijftalent Challenge van Jolanda Pikkaart.
‘Idioot!’ Irma grist de kaasschaaf uit zijn
handen. ‘Kun je dan helemaal niks!’
Johan slaat zijn blik neer. Hij schuift zijn bord
naar haar toe. ‘Sorry.’
‘Je bent erger dan een kleuter, pa!’ Met korte,
ferme halen schaaft ze plakken kaas. De oranje randjes laat ze zitten. Ze kwakt
de kaas op zijn boterham. ‘Als je zo doorgaat, ga je naar het tehuis.’
‘Sorry,’ zegt Johan nog eens, heel zacht. Zijn
handen trillen als hij zijn brood snijdt. Tot drie keer toe schuift zijn mes
weg vanonder zijn onwillige vingers.
‘Schiet op. Ik moet zo weg.’
‘Ik ruim wel af,’ zegt hij.
‘Dat kun je niet. Dan laat je weer een bord
vallen.’ Irma vraagt niet of hij meer wil eten dan die ene boterham. Ze haalt
alles van tafel, behalve zijn bord en zijn kom lauw geworden thee.
‘Irma…’ Hij steekt een hand naar haar uit en kijkt
in de donkere ogen van zijn dochter. Ze blijft naast de tafel staan. Vroeger
had hij vaak gedacht dat ze zo op haar moeder leek. Een vergelijking die hij
niet meer wil maken. Haar moeder was altijd zachtaardig gebleven. Als hij Irma
aankijkt, is het alsof hij naar een kwade geest kijkt.
‘Wat?’
‘Ik vind het niet erg. Om naar het bejaardenhuis
te gaan.’
‘Doe even normaal.’ Ze trekt zich los. Enkele
minuten later is ze verdwenen.
Johan blijft stil zitten. Hij kijkt naar zijn
boterham met kaas, half opgegeten. Tijdens het snijden is de kaas van de helft
van de stukjes gevallen. Als hij zijn thee wil pakken, weigeren zijn vingers
opnieuw dienst. Hij tikt tegen het oortje aan en stoot zo de kom omver. Lauwe
thee stroomt over de tafel, over zijn bord, verder, over de rand, op zijn
broek. Als hij de vlek ziet die zich in zijn kruis vormt, flitst een
schrikbeeld door zijn gedachten: hoe hij in zijn eigen huis zal zitten, over
een paar jaar, in zijn eigen vieze broek, omdat Irma dan nog maar één keer per
dag kan komen. Het zal hem nu een hoop tijd kosten om een schone broek aan te
trekken, maar het gaat nog. En hij kan nog zelf naar de wc. Maar hoe zal dat
over een maand zijn?
Is dit hoe hij eindigt?
‘Nee,’ zegt hij hardop. Hij staat op en schuifelt door
de kamer. In de hoek staat zijn computer. Met twee kromme vingers typt hij de
zoekopdracht in. Hij mag dan oud en versleten zijn, met zijn hersenen is niets
mis. Nog niet, denkt hij grimmig.
Misschien, als hij in een bejaardenhuis woont,
misschien kan hij dan weer van zijn dochter gaan houden.
Misschien.