Wednesday, November 18, 2015

Het Leed dat Woensdagmiddag heet

Er zijn van die dagen waarop ik een complete brain meltdown heb. Althans, dat zou je toch denken. Hoe kom ik er anders op om op woensdagmiddag met mijn stomme kop naar de AH te gaan om even groente te halen?

Nee, het is niet zo dat er op woensdagmiddag louter moeders door de supermarkt lopen. Dat is het probleem niet. Het probleem bevindt zich búiten de supermarkt.
Achter dranghekken.
Schreeuwend. Bedelend alsof hun leven ervan afhangt.
Ik heb het, jawel, over kinderen. Er is bij onze AH namelijk weer zo'n superfijne spaaractie waarbij je voor plaatjes van "lokale toppers" kunt sparen. En spaaracties, dat staat gelijk aan achter dranghekken schooiende kinderen. Oké, toen ik klein was, spaarden we ook flippo's, maar die zaten dan nog in een zak chips verstopt (wat niet alle oma's doorhadden, met alle dood-door-verstikking-door-flippo risico's van dien - vroeger was sparen toch spannender).

Goed, ik heb mijn leven weer gewaagd. En ik ben weer met kinderwagen, boodschappen en plaatjes de winkel uit gevlucht. Volgende keer weer gewoon naar de Jumbo, daar word je in ieder geval niet zo door blagen belaagd.


Sunday, August 2, 2015

Het lijk in de badkamer

Ik heb een moord gepleegd. In stilte, want ik wilde de kleine niet wakker maken. Die had ik net in bed gelegd, namelijk, toen ik de indringer in mijn badkamer zag. Ik schrok bij de aanblik van deze vreemdeling, maar gillen is aan Ninja's niet besteed. Zeker niet met een bijna-slapende dreumes in de kamer ernaast. Dus klemde ik mijn kiezen op elkaar en keek ik om me heen, op zoek naar een wapen. Dat was snel gevonden. Het dakraam in de badkamer maken we altijd open en dicht met een stok, omdat we er anders niet bij kunnen. Dus ik greep die stok. Helaas was de stok vrij smal. Met een kleine handdoek om de punt gewikkeld en daar een washandje overheen getrokken, zodat ik een knuppelachtig wapen in mijn hand hield, ging ik op de indringer af. Genadeloos sloeg ik hem neer. Ik gaf er een klap achteraan toen de indringer stuiptrekkend voor me lag. Bijkomend voordeel van mijn improvisatie: het moordwapen maakte weinig lawaai.
Normaal ga ik ze, als ze wat groter zijn, te lijf met de stofzuiger (en ja, ik schakel ook gerust de hulp in van mijn man, want zo'n held ben ik niet). Maar nu moest ik snel zijn en geluidloos.
De spin is dood.
Arme sukkel, kies dan ook een ander huis uit om in rond te kriebelen met die acht griezelige poten van je.
Ik ben altijd maar blij dat ik in Nederland woon, en niet in een land waar ik van die enge vogelspinnen of zo kan tegenkomen. Brrrr.

Tuesday, June 30, 2015

Geen weer voor Ninja's

Het is warm. En als het zo warm is, kruip ik doorgaans weg in de veilige, niet-zo-warme leefomgeving waar ik me goed voel; mijn woonkamer dus.
Maar vandaag ging ik even naar Kruidvat.
Even lopen.
Kind in de wagen, parasolletje erbij, hop op pad met die handel.

Alles goed en wel. Ik reken af in de winkel en loop op m'n dooie gemak naar huis. Achter me loopt iemand met een rammelende sleutelbos. Iedere pas die die persoon maakt, hoor ik het gerinkel van die sleutelbos. In een donker bos in het holst van de nacht zou zoiets je de stuipen op het lijf jagen, maar het is midden op de dag en de zon kan bijna niet harder schijnen, dus is het hooguit een irritant geluid.
Thuis aangekomen wil ik mijn telefoon uit mijn tas halen (dat doe ik nu eenmaal altijd) - en dan zie ik dat mijn portemonnee niet meer in mijn tas zit.
Fuck.
Voorvakje gecheckt. Tas nogmaals gecheckt. Luiertas nagekeken, hoewel ik weet dat ik daar echt m'n portemonnee niet in heb gestopt. Tasje met boodschappen nagekeken (beter gezegd: op tafel leeggegooid). Niks. Geen portemonnee.
Fuck.
Wel breekt de sleutelhanger af die aan de rits zit van het vakje waar mijn portemonnee doorgaans in zit. Te hard aan getrokken, wellicht?
FUCK!
Mijn oververhitte hersenen draaien op dat moment op volle toeren en komen met de volgende informatie op de proppen:
- Die portemonnee moet je naast je tas hebben gestopt met je domme hoofd, dat is goed mogelijk.
- Het ding ligt waarschijnlijk nog in het Kruidvat.
- Erg veel contant geld zat er niet in, misschien iets meer dan tien euro. Da's geen ramp.
- Pinpas zit er wel in, maar ook dat overleef ik wel.
- Klotezooi, die portemonnee zélf was aardig duur.
- Misschien is-ie er onderweg op de een of ander manier uitgevallen.
- Dat onheilspellende gerinkel van die sleutelbos onderweg ook, weet je zeker dat je niet bent gerold?
- TERUG dus.

Welja. Terug. Hup, kind weer naar buiten (die vond dat niet erg) en in snelle wandelpas terug naar Kruidvat. Daar meteen gevraagd of er geen portemonnee was gevonden.
Nee, dat was niet zo.
FUCK, dacht ik. Blijkbaar sprak mijn gezicht dat uit.
Medewerkster keek mij nog eens aan. 'Maar u hebt er hier toch net mee afgerekend?'
Ik had bewondering voor haar geheugen. Maar ik ben ook zo iemand (rood haar, kinderwagen met parasolletje, waarschijnlijk een rode kop ook nog, want dat heb ik als ik in die hitte ga lopen, en als ik 'm niet kwijt ben een rode portemonnee) die je onthoudt.
Ja, ik had er net mee afgerekend.
Oké, ze ging eens even mee kijken. Of ik zeker wist dat-ie niet in mijn tas zat?
Nee. Ook niet in de luiertas, kijk. Maar -
Ineens schiet het beeld te binnen dat mij eerder niet te binnen wilde schieten. Dat ik iets in dat vakje aan de achterkant van mijn tas stop, waar ik normaal alleen een plastic tas in bewaar die ik altijd bij me heb voor als ik eens een boodschappentas vergeet mee te nemen naar de supermarkt of zo.
DAT STOMME VAKJE AAN DE ACHTERKANT!
Ja hoor, daar zat-ie in.
Was mijn hoofd eerder niet rood, dan was dat nu ongetwijfeld wel zo.

Deze hitte is niet goed voor mijn hoofd. En mijn volgende tas wordt er een met minder vakjes.

Friday, June 26, 2015

Wacht maar tot...

Van mij mag er een verbod komen op het uitspreken (of typen) van die drie woordjes, als dat bedoeld is om zo'n irritant zinnetje te beginnen: wacht maar tot...
Herkenbaar? Vast wel. Vooral voor vrouwen. En al helemaal voor vrouwen die zwanger worden en een kind krijgen. Dat gaat ongeveer zo, tijdens je leven:
  • Als klein meisje: wacht maar tot je zo oud bent als...
  • Als je nog single bent: wacht maar tot je een vriend hebt. (Dat is immers de standaard-verwachting, de verrassing zal groot zijn als je met een vrouw thuis komt, maar dat even daargelaten ;) )
  • Als je verkering hebt: wacht maar tot je samenwoont.
  • Als je samenwoont: wacht maar tot je getrouwd bent.
  • Als je getrouwd bent: wacht maar tot je kinderen hebt.
  • Als je dan zwanger bent: wacht maar tot je huppelepup-weken zwanger bent. (Standaard-vooruitzicht dat je voorgeschoteld krijgt: dikke enkels, veel gekreun, maagzuur, vreetbuien, vreetbuien, veel rare dingen eten -- even ter info, ik heb geen van deze dingen ervaren tijdens mijn zwangerschap.)
  • Meer als je zwanger bent: wacht maar tot die kleine er is.
  • Als de kleine er is: wacht maar tot ze gaat kruipen.
  • Als de kleine gaat kruipen: wacht maar tot ze gaat lopen.
  • Als ...
Ik kan zo nog lang doorgaan, denk ik. Het zijn van die zinnetjes waarmee mensen een gesprek doodslaan: Ja, wacht maar tot die van jou zo oud is dat... Om zwaar geïrriteerd van te worden! En het is gemeen ook nog eens. Je kunt er namelijk amper op reageren. Het is zo'n half-dreigende, half-denigrerende opmerking, vaak, zo'n zinnetje waarmee iemand wil zeggen: houd je mond toch, je weet er niets van! Houd je mening voor je, je mag er niet over meepraten!
Overdrijf ik?
Misschien.
Maar denk nog eens na voordat je deze drie woorden in je mond neemt. En ik hoor het je denken: zeur niet zo! Wacht maar tot je het zelf wilt zeggen... ;) 

Thursday, June 18, 2015

Haiku

wind fluistert woorden
door volgroene bladeren
vluchtige klanken

Sunday, June 14, 2015

Bliter’s Wrock druipt af

Ze kijken elkaar aan, die twee. De man moet omhoog kijken, omdat hij, net als ik, niet groot genoeg is om op ooghoogte met Bliter’s Wrock te staan. Maar het overwicht ligt niet bij het enorme monster.
‘Ga weg,’ is het enige wat de man zegt.
Bliter’s Wrock lijkt te krimpen onder het geluid van die stem.
Ik begrijp hoe hij zich moet voelen.
De priemende blik van het personage jaagt Bliter’s Wrock naar buiten. Ik kan slechts toekijken. Ik zie alleen de rug van de man, maar ik weet heel goed hoe die blik is. Het verbaast me dan ook niet dat Bliter’s Wrock daadwerkelijk krimpt, als hij zich terugtrekt. Van zijn enorme afmetingen blijft niet veel over. Eerst krimpt hij genoeg om door de keuken te kunnen, dan wordt hij nog korter, zodat hij door de achterdeur kan, en als hij in de tuin is, is hij ver genoeg gekrompen om lachwekkend te zijn.
Mijn personage draait zich niet naar me om. Hij legt slechts zijn hand op het gevest van zijn zwaard.
Ik haal diep adem. In de tuin smelt Bliter’s Wrock, totdat er slechts een modderpoeltje overblijft. Hij is niet dood, of verslagen, maar voorlopig is hij wel weggejaagd. Angstig koos hij het hazenpad, verdreven door het bevel van een man die half zo groot is. Even denk ik erover om hem achterna te gaan, want ik ben er nog niet helemaal uit of dit nu een verbetering is. Nu ben ik immers achtergebleven met die man in mijn woonkamer.
Ik wacht niet af. Hij hoeft mij niet aan te kijken en hij hoeft ook niets tegen me te zeggen om duidelijk te maken wat hij wil. Daar ken ik hem te goed voor. Dat krijg je, als je iemand zelf hebt verzonnen. Zo iemand ken je door en door.
Ik schrijf. Als ik enkele minuten later opkijk, is mijn woonkamer weer van mij.
Voorlopig.

Monday, June 8, 2015

Bliter’s Wrock

‘Damn, wat ben jij groot. En lelijk!’ Ik kijk hem eens goed in zijn ogen. Daarvoor moet ik omhoog kijken, want die ogen zweven ergens op tweeënhalve meter hoogte. Het ding neemt de halve kamer in beslag met zijn enorme gestalte. Doordat het plafond te laag voor hem is, staat hij zodanig gebukt dat het net is alsof hij een bochel heeft. Zijn ogen, kleine rattenoogjes in het midden van de grote zwarte kop, kijken me glinsterend aan.
Ik noem hem Bliter’s Wrock. Niet bepaald origineel, ik weet het, maar ik moet het er maar mee doen. Of hij moet het er maar mee doen.
‘Grmblgrmebl,’ gromt hij.
‘En je stinkt,’ zeg ik.
‘Aaargh!’ Hij spert zijn muil open en stoot een kreet uit. Slijm vliegt door de kamer. Gadverdamme. Kan ik dadelijk nog gaan dweilen ook.
Een van zijn poten staat op mijn laptop. De nagel van een van de klauwen blijft hangen op de x, waardoor mijn hele document nu volstaat met virtuele kusjes. De x-jes vliegen over het scherm.
Bliter’s Wrock buigt voorover, totdat zijn natte neus de mijne raakt en ik in die onmetelijke oneindigheid van zijn kleine rattenoogjes kan verdwalen. Ik weet wat hij bedoelt. Hij staat in mijn kamer, als een wolharige mammoet uit de prehistorie, een enorm gevaarte dat er is maar er niet kan zijn. Toch is-ie hier. Stinkend en wel. In levende lijve is hij hier om de boel te blokkeren.
De kleine gaat staan in haar box en lacht naar het grote monster. Bliter’s Wrock knippert. Kijkt mij nog eens aan. Snuift dan. Eindelijk haalt-ie zijn klauw van mijn toetsenbord. Ik duw met een wijsvinger zijn ruwe, schubbige poot opzij, en wring me langs hem. Snel typ ik dit bericht. Ondertussen komt zijn greep, zijn mentale overwicht, alweer terug.
‘Laat me met rust,’ zeg ik, maar daarop giechelt het ding slechts. Ik kijk hem kwaad aan. Zijn schaduw valt over mijn beeldscherm heen.
Als de kleine een knuffel over de rand van de box gooit, grist Bliter’s Wrock mijn laptop onder mijn vingers uit. Zijn geduld is op. Dit was het dan voor vandaag.
‘Lelijke lelijkerd,’ bijt ik hem toe, en ik pers me langs zijn harige rug om naar de keuken te kunnen. Ik ga wel afwassen. Misschien kan ik morgen weer wat schrijven.