Tuesday, January 28, 2014

Voor het oprapen

De regen sloeg luid tegen de ramen.
Hij zuchtte diep. Wat was dat nou voor eerste zin? Alsof een lezer het spannend vond dat er regen viel. Nee, dat was niks. Hij drukte zijn vinger op backspace, wachtte totdat de cursor weer keurig op een leeg scherm knipperde en zuchtte opnieuw.
Door de muur heen klonken de scheldwoorden van de buurman. Even luisterde hij ernaar. De buurvrouw gilde terug en slaakte een kreet. Een doffe bons volgde. Zo te horen hadden ze weer eens slaande ruzie.
Waarom kon hij nu nooit eens iets fatsoenlijks verzinnen? Hij trommelde met zijn vingers op het bureaublad, rustte met zijn kin op zijn andere hand en trachtte wanhopig om die Ene Beginzin te bedenken. Die moest stáán. Die moest er zijn. Die moest de lezer het verhaal in trekken.
Op straat remde iemand uit volle macht. Afwezig leunde hij achterover in zijn stoel om een blik naar buiten te werpen. Een automobilist deed zijn raampje naar beneden, zodat hij een fietser de huid vol kon schelden. Toen de fietser, een man die zo groot was dat hij zijn stuur achterstevoren had gemonteerd, omdat hij anders constant met zijn knieën ertegenaan zou slaan, aanstalten maakte om af te stappen, reed de automobilist snel door. Schijtluis.
Hij keek weer naar zijn scherm. Daar stond de cursor nog steeds aan het begin van het lege document.
Achttien falende beginzinnen later ging de telefoon. Zacht mopperend nam hij op. Zijn zus vroeg hem of hij hun moeder had gezien, de laatste tijd. Nee, dat had hij niet. Had hij dan iets gehoord? Nee, ook niet. Hij hing weer op nadat hij haar had verzekerd om meteen iets te laten weten als hij iets van moeder zou horen.
Terug achter de computer voelde hij zich ellendig.
Wanneer zou hij eens een keer inspiratie krijgen?

Saturday, January 18, 2014

Doedel 65 - fantastiek

Verander één aspect van de ons bekende wereld (b.v. magie bestaat, een natuurwet werkt anders, nachtmerries als huisdieren of aliens zijn geland) en schrijf een fantasy-, sciencefiction- of horrorverhaal van maximaal 500 woorden waar dat verschil een rol in speelt. 

Muizenissen

Daar zaten ze. Op de rand van het bed, vlak bij zijn voeten. Op een rijtje, stil. En hij kon zweren dat ze glimlachten, met die spitse neusjes en lange snorharen. O, ja. Ze glimlachten. Grijnsden. Hun kleine kraaloogjes lieten zijn blik geen moment los. Geluid maakten ze niet. Toch voelde hij dat ze met elkaar communiceerden. Misschien wel telepathisch, het zou hem niet verbazen.
Een zevende muis klauterde het bed op, trippelde over het voeteneind en voegde zich bij de rest. De donkergrijze staart krulde zich om de stang, het puntje ervan ging langzaam op en neer.
Die zevende. Die was anders.
Jos huiverde. Heel voorzichtig trok hij zijn voeten naar zich toe. Onder de deken zag hij de bobbel die hij zelf veroorzaakte steeds verder bij de muizen vandaan gaan. Zes paar ogen bleven naar hem kijken. De zevende muis ging rechtop zitten, met zijn neus in de lucht. Jos slikte, maar hij duwde zichzelf naar achteren, totdat hij rechtop tegen het hoofdeind zat en hij zijn benen naar zich toe kon trekken. Snel sloeg hij zijn armen om zijn opgetrokken benen. De Oppermuis piepte een keer, een nauwelijks hoorbaar geluid. Zijn snorharen trilden. Zijn kleine bovenlip trok hij op, waardoor Jos prima kon zien hoe scherp de tandjes waren die eronderuit kwamen. Driehoekig. Niet de tanden die je bij een muis zou verwachten. Het leken eerder minuscule haaientanden te zijn.
Vanaf de gang klonk getrippel.
Jos boog iets voorover, zodat hij door de deuropening van zijn slaapkamer kon kijken. Het speeksel verdween uit zijn mond.
Op de gang liepen minstens twintig muizen heen en weer. Eén ervan zat rechtop, zijn voorpoten netjes voor zijn lijfje gevouwen, precies zoals Oppermuis op het voeteneind zat. De andere muizen renden om die ene heen. Ze gingen de badkamer in, de tweede slaapkamer die Jos als fitnessruimte gebruikte, de overloop verder op. Liepen ze langs de trap naar beneden? Hij wist het niet.
Als een klein kind trok Jos de deken op tot aan zijn kin. Ergens in de verte hoorde hij een gil, gevolgd door een bons. De buurvrouw. Die had de laatste tijd ook last van muizen.
Oppermuis trok zijn staart van de stang en sprong lenig op het bed. Weer een piepje. De muizen in de gang kwamen tot stilstand. Het rijtje op het bed grijnsde naar Jos, hun tandjes glinsterden in het ochtendlicht.
Op zolder, twee meter boven zijn hoofd, klonk het geluid van een muizenklem die met een klap dichtsloeg. Jos hoorde het. Even keek hij omhoog. Toen hij weer naar de muizen keek, was de helft uit zijn blikveld verdwenen.
Onder de deken kwamen kleine bobbeltjes zijn kant uit.
Snel.
De Oppermuis keek hem aan. Het puntje van zijn staart tikte op de deken.
Na de eerste beet zag Jos pas dat ze ook langs het raam kwamen. Hij gilde. Oppermuis trippelde van het bed, ging naar de vensterbank en bleef daar zitten. Starend. Zijn staart om zijn lijf geslagen.
Grijnzend. Totdat Jos stil lag.

Wednesday, January 8, 2014

Appeltaart

Voor de lol. Omdat je soms gewoon iets kleins moet schrijven, puur omdat het kan.

Appeltaart


Achtentwintig jaar waren ze getrouwd. Achtentwintig jaar. En nog wist Ellie blijkbaar niet dat hij appeltaart verafschuwde.
Hij had het al geroken toen hij het aluminiumfolie een klein stukje had opengevouwen. Die geur alleen was bijna genoeg om hem te doen kokhalzen. Herinneringen van zijn tante Pit, met haar dikke worstvingers en die eeuwige alcoholstank die uit haar mond kwam, drongen zich aan hem op. Tante Pit was de oorzaak van zijn appeltaart-aversie. Dat had hij Ellie nooit verteld, maar ze moest toch weten dat hij het niet lustte.
Hij liet zich achterover zakken totdat zijn rug de leuning van het bankje raakte. Het was niet druk in het park. Verderop drentelde een zwerver heen en weer, gebukt onder de lading van zijn uitpuilende plastic tassen. Meer mensen waren er niet te zien.
‘Ach, wat zal het ook,’ mompelde hij, en hij vouwde het folie weer om de appeltaart heen. Uit zijn koffer haalde hij een tweede pakketje, waarin hij twee boterhammen met kaas vond. Die at hij op. De rest van zijn pauze bleef hij op het bankje zitten, genietend van de zon die door de bladerloze takken op zijn gezicht scheen. Het was midden in de winter, maar het leek meer op een lentedag. Toen hij wegging, liet hij het pakketje met de taart achter. Hij keek een keer achterom. De zwerver liep waggelend naar het bankje.

Ellie ging tegenover hem aan de ontbijttafel zitten. Hij keek haar aan, zich verwonderend over haar merkwaardige gedrag. Ze was extreem rustig. Normaal liep ze ’s ochtends op hem te foeteren. De laatste dagen was er iets veranderd. Ze sprak amper nog tegen hem. En ze leek hem met haar priemende blik te bestuderen.
‘Hoe vond je de appeltaart?’ vroeg ze.
Hij fronste. ‘Die je een paar dagen terug had meegegeven?’
‘Hm-hm.’
‘Lekker.’ Hij verborg zijn leugenachtige gezicht door de krant naar zich toe te trekken.
‘Echt waar?’
‘Natuurlijk…’ Het woordje ‘schat’ bleef in zijn keel steken. Zijn ogen lazen de kleine kop, rechtsonderaan op de voorpagina van de krant. Heel langzaam stond hij op. Ellie hield hem niet tegen, toen hij met de krant in zijn hand het huis uit liep. De kleine krantenkop zou hij nooit meer kunnen vergeten.
Dode zwerver at vergiftigde appeltaart.
Na achtentwintig jaar had ze toch moeten weten dat hij geen appeltaart at.