Saturday, November 9, 2013

Doedel 62 - De kortste dag

Op 21 december 2013, de kortste dag van het jaar, komt de zon niet meer op. Schrijf hier een verhaal over van maximaal 500 woorden.

Zonde

Kwijt. Wetenschappers bogen zich erover, de wereld verzonk in chaos. Niet dat het echt opviel, een oorlog meer of minder.
Na enkele dagen waren er mensen die hun leven weer oppakten.
Weer een paar dagen later begon het besef door te dringen dat leven onmogelijk was zonder zon.
Er werd gebeden. Zelfs door verstokte atheïsten, hypocriete idioten die plotseling door hun geloof op hun kop geslagen werden en op hun knieën vielen voordat ze naar bed gingen.
En ik lachte.
Ik lachte tot de tranen over mijn wangen liepen.
Ik viel bijna van mijn stoel toen ik erachter kwam dat er niet alleen meer mensen in God waren gaan geloven, maar dat ook mijn persoonlijkheid op meer plaatsen dan ooit werd verheerlijkt. Ik werd aanbeden! Het aantal zelfmoorden steeg explosief, net als het aantal moorden. Er werd voor mij geofferd. Massaal, kan ik wel zeggen. Idioten.
Ze hebben het nooit begrepen. De bekrompenheid van de mensheid is zo sneu dat het haast een verlossing voor haar is om te verdwijnen. Had ik het zo moeten laten? Wellicht. Maar ach, ik heb mijn lolletje gehad. Bovendien kon ik mijn broer niet meer tegenhouden, nadat hij die absurde bol had teruggevonden. Hij was vastbesloten om het geniepige, moordzuchtige, achterbakse volkje te redden. Redden! Het is uitstel van executie, niets meer dan dat.
Als ik eraan terugdenk, krijg ik weer een lachstuip. Je had ze moeten zien rennen, zo radeloos als ze zich voelden, zo zielig als ze zichzelf vonden. Het is jammer dat niemand het zich kan herinneren. Ik had wel eens willen zien wat ze als verklaring hadden gevonden voor de terugkeer van de zon.
Het was ook zo eenvoudig. Je had erbij moeten zijn, ik weet zeker dat je zou hebben genoten.
Goed, ik ga maar weer eens verder. Er zijn een stel sukkels die hun ziel aan me willen verkopen. Ik denk dat ik de gokverslaafde eens van dienst ga zijn. Hij begrijpt niet waarom hij het benauwd krijgt als het te donker is en hij begrijpt nog veel minder van zijn neiging om te leven alsof ieder moment de zon kan verdwijnen. Voorlopig zal ik me weer op de ouderwetse manier moeten vermaken. Die smeerlap is een mooi begin. Ze zeggen dat ik verdorven ben, maar ik ben werkelijk een heilige vergeleken bij mijn cliënten.
Toch jammer dat ik de boel moest terugdraaien. Eeuwig zonde.

Wednesday, October 30, 2013

Doedel 61 -- Lefgozers

De opdracht van de schrijfdoedel: Schrijf een spannend verhaal van maximaal 500 woorden dat ideaal is om rond een kampvuur te vertellen.

Ah, een halloween-doedel. Heerlijk! Is mijn verhaal ideaal om rond een kampvuur te vertellen?

Lefgozers


Het schijnsel van de zaklamp danste schokkerig heen en weer voor hun voeten. Jayden bleef staan en trok zijn broertje aan zijn mouw.
‘Stil eens.’
Geïrriteerd rukte Daniël zich los. ‘Wát?’ snauwde hij.
Jayden richtte de lichtbundel op een rottende boomstam, enkele meters verderop. ‘Ik hoorde iets.’
‘Schijtluis, echt.’ Daniël deed een poging om de zaklamp af te pakken, maar Jayden sloeg zijn hand weg.
‘Waag het eens.’
Daniël snoof. ‘Gaan we nog verder of blijven we hier wachten totdat er spoken opduiken?’
‘Best.’ Jayden liep verder, met grote passen, zodat zijn broertje bijna moest rennen om hem bij te houden. Hij was een kop groter.
Enkele minuten later knipte Jayden de zaklamp uit. Aarzelend bleef hij voor de oude blokhut staan. De deur hing scheef in de scharnieren, de ruimte achter de deur was een zwart, gapend gat.
‘Schijtluis,’ zei Daniël, maar zijn stem was zacht.
Jayden gaf hem een duw naar de deur. ‘Ga jij dan eerst, lefgozer.’
‘Weet je het zeker? Misschien verander ik wel in een weerwolf als ik naar binnen ga.’
‘Ha, ha. Ik lach me kapot.’ Maar hij kon de neiging niet weerstaan om naar boven te kijken, naar de volle maan die als een enorme satellietschotel boven de bomen hing. Een rilling kroop over zijn rug. ‘Jij moest hier zo nodig heen,’ herinnerde hij zijn broertje.
‘Kom op zeg. Heb je de camera?’
‘Ja, wat dacht jij dan?’ Het toestel brandde in zijn jaszak. Het liefst had hij Daniël de camera in zijn handen geduwd om er zelf vandoor te gaan. Nooit had hij zich zo overduidelijk een stadsjongen gevoeld. Hoe het kon dat zijn drie jaar jongere broer nergens last van had, kon hij niet begrijpen. Maar die scheet in zijn broek als hij een presentatie had.
‘Geef hier. Jij hebt de zaklamp al.’
Onmiddellijk gaf Jayden hem de kleine digitale camera. Daniël zette het toestel aan, bestudeerde hem een ogenblik en leek toen te beslissen dat hij beter geen geintjes kon uithalen. Zwijgend duwde hij de deur  open. Jayden ging achter hem aan de hut in.
‘Hier moest het toch zijn? Meteen in de eerste kamer?’
Jayden knikte, besefte dat hij naar een rug stond te kijken en schraapte zijn keel. ‘Ja.’
‘Ik zie niets. Ja, zooi.’
Ooit hadden er ramen in de kozijnen gestaan, maar die waren lang geleden kapot gegaan. Het maanlicht scheen door de gaten in de muren. Zonder het licht van de zaklamp konden ze alles prima zien.
‘Wat is dat?’ Jayden wees naar een hoek van de kamer. Daar lag een hoop bladeren.
Daniël liep erheen, bukte en slaakte een kreet. Hij sprong omhoog alsof hij door een wesp was gestoken. ‘Shit!’
‘Wat?’
‘Jayden! Achter je!’
Jayden draaide zich geschrokken om, maar het was vooral verbazing die door hem heen trok. ‘Maar hij zei dat het een lijk was,’ wist hij uit te brengen.
Daniëls vinger drukte op de camera. Een flits verlichtte de blokhut.
Buiten vloog een vogel weg toen de hakbijl suizend neerkwam.

Friday, October 18, 2013

Muizenissen

De laatste dagen hoorden we hier in de woonkamer steeds gescharrel. Op het plafond, welteverstaan. Tsja, dan hoef je geen vier keer te raden wat dat is: een muis. Eén, hoogstwaarschijnlijk, want hoewel we gescharrel konden horen, klonk er nog niet 1 keer een piep. En het gescharrel kwam ook maar heel sporadisch voor.

Vanochtend hoorde ik het weer. Eerst aan de ene kant van de kamer, later hoorde ik het aan de andere kant. Daarna werd het weer stil. Nou ja, dacht ik nog, ik heb geen idee hoe ik die muis m'n huis uit moet krijgen, want ik kan moeilijk mijn plafond openbreken om er muizenkorrels op te leggen. En de vloer erboven, dat is ook geen goed idee. Hoe dat beest er is gekomen is ook een raadsel, trouwens. Laat maar zitten, waarschijnlijk gaat hij vanzelf dood. Jep. Dat dacht ik. Waarschijnlijk gaat hij vanzelf dood...

Zit ik vanmiddag te eten, kijk ik zo eens naar het plafond onder de lichtkoepel, zie ik daar iets grijs vanonder het hout van de lichtkoepel tevoorschijn komen. "Wat is dat nou weer?" vraag ik natuurlijk argeloos aan mijn man. Ik sta op, loop wat dichterbij en heb meteen door waarnaar ik sta te kijken. "Iiiiiew!" piep ik. "Dat is een muizenpoot!" Mijn man komt er ook bij staan. En ja hoor, het is een muizenpoot. Als je met je wang tegen de muur gaat staan en omhoog kijkt, kun je zelfs het staartje zien. Maar hoewel het achterpootje net door de spleet tussen balkje en muur door kan piepen, zal dat met de rest van het lijfje écht niet lukken.
Dat wordt dus slopen... maar met beleid, want we willen de boel wel graag weer in één stuk terug krijgen. Maar slopen zal wel nodig zijn. Je zit ook niet te wachten op een rottend muizenkarkas vlak naast de eettafel.

Jep. In huize Paap is altijd wel een avontuur te beleven. Maar ik had wel gelijk. Die muis ging vanzelf dood...

Wednesday, October 16, 2013

Voor je het weet...

... zit je 's ochtends om tien uur braaf voor de tv naar Koffietijd te kijken.

WAT?

Ja. Ja, het is zover. Ik kijk 's ochtends naar Koffietijd. Meestal met een half oog, want eigenlijk zit ik ondertussen altijd te lezen, te surfen of een poging te doen om huiswerk te maken, maar toch. Het staat aan. Zo kom ik erachter dat Paul Turner inmiddels toch wat woordjes Nederlands praat, bijvoorbeeld. Wil ik dat weten? Heb ik het nodig om dat te weten? Welnee, natuurlijk niet, maar ik krijg het mee. Vraag me ook niet wat er vandaag verder allemaal in dat programma gebeurd is, want ik zou het je niet kunnen vertellen. Half oog, remember... Achtergrondvulling. Stel je toch eens voor dat het zo erg wordt dat ik er eerdaags écht naar ga zitten kijken. Nee, dan is het pas erg geworden. Brrrrr....

Tuesday, October 15, 2013

Uit den ouden doosch -- Toen de lichten uit gingen

Dit verhaal vond ik vandaag in een digitale la. Met een paar kleine aanpassingen besloot ik het maar met jullie te delen - want wat moet ik er anders mee? Verhalen zijn er immers om gelezen te worden... 

Toen de lichten uit gingen

Earth Hour, noemden ze het. Een uur lang ‘het licht uit’, als blijk van waardering voor de wereld.
Niemand hield er rekening mee dat het écht donker zou worden.
Voorgoed.

Guido gaf een harde klap op zijn zaklamp. ‘Gód, nónde…’ Vlak voordat hij daadwerkelijk alles bij elkaar zou vloeken, besloten de batterijen om toch nog even mee te gaan. Een smalle, scherpe lichtbundel danste door de woonkamer. Guido slaakte een opgeluchte zucht. Hij glimlachte zenuwachtig naar zijn zus, die met grote ogen naar de zaklamp keek.
Een windvlaag sloeg de regen hard tegen het huis. De voordeur rammelde in het kozijn, de ruiten trilden onder het geweld van de regen. Guido liet de lichtbundel over de dikke gordijnen gaan, om te controleren of die nog goed dicht zaten.
‘We hebben batterijen nodig,’ zei Sara zacht.
Guido drukte de zaklamp uit. ‘Ik weet het.’ Zonder batterijen hadden ze geen licht meer, zonder licht waren ze ten dode opgeschreven.
‘Denk je dat het overal zo is?’
Guido schoof opzij, totdat hij tegen haar aan zat. Hij sloeg een arm om Sara heen, drukte haar tegen zich aan en duwde de zaklamp in haar klamme handen. ‘Ik denk het wel. Anders zou er wel hulp gekomen zijn, toch.’ In zijn stem zat geen enkele overtuiging. Hij kon zichzelf wel voor zijn hoofd slaan toen Sara, nauwelijks hoorbaar, begon te huilen. Ze probeerde zich in te houden, maar het zacht schokken van haar schouders kon ze niet onderdrukken. Haar wanhoop trok als een zwaard door Guido’s hart, haar poging om die wanhoop verborgen te houden maakte hem woedend.
Iets klapte met flink wat kracht tegen het raam. Sara verstrakte in Guido’s armen, Guido hield zijn adem in. Ze wachtten allebei totdat ze het geluid van brekend glas zouden horen, maar dat geluid bleef uit.
‘Guido…’
‘Ik weet het,’ zei hij nog een keer. Hij vroeg zich af hoe vaak hij dat zinnetje de laatste dagen al had uitgesproken. ‘We moeten hier weg.’
Sara kroop nog dichter tegen hem aan. Ze drukte haar gezicht tegen zijn schouder en hield zich krampachtig aan hem vast. ‘Ik durf niet.’
En ook dát wist hij, maar dit keer liet hij het achterwege om dat tegen haar te zeggen. Hij wilde voorkomen dat hij zelf ook in huilen zou uitbarsten.

Pijn. Alles doet pijn. De geur van bloed hangt om hem heen, de stank van rotting – van de dood. Een kopersmaak zit in zijn mond en mengt zich met de overheersende stank, maakt alles zwaar, zodat hij steeds meer moeite heeft om adem te halen.
Een reutelend, moeizaam geluid stijgt op. Het klinkt vochtig. Het herhaalt zich met zijn moeizame ademteugen – dat IS zijn ademhaling, dat geluid komt UIT HEM. Hij wil zijn ogen sluiten, maar ze zijn al dicht.
Pijn.
Stank.
Duisternis.

Ze waren op de bank in slaap gevallen, nog altijd met hun armen om elkaar. Guido werd gedesoriënteerd wakker. Pas nadat hij zich lange tijd had afgevraagd wat er zo anders aanvoelde, hoorde hij hoe stil het was.
Voorzichtig, zodat hij Sara niet wakker maakte, haalde hij haar armen van zich af. De zaklamp hield ze stevig vast. Guido deed geen poging om die uit haar vuist te halen. Hun enige lichtbron was meer dan een eenvoudig apparaat; het was hun talisman geworden. Momenteel had Sara die veel harder nodig dan hij. Hij stond op, liep op de tast naar de voorkant van de woonkamer en bleef daar voor de gordijnen staan.
Stilte.
Geen regen, geen wind – geen andere dingen. Geen gebons.
Geen auto’s. Vroeger zou ik auto’s hebben gehoord, ver weg, een hond die zat te blaffen – maar nu niets.
Guido bleef voor de dichtgetrokken gordijnen staan, zonder zijn hand uit te steken om die open te trekken.
De stilte was erger dan het eerdere lawaai.
Het was alsof de dood over de wereld neergedaald was.

Geen gevoel voor tijd meer.
Zijn arm tast opzij. Pijnscheuten schieten omhoog uit zijn borst, de beweging kost moeite en doet zeer, maar hij zet door. Zijn vingertoppen schrapen over iets hards. Dan iets zachts.
Huid.
Warm, glad, vochtig – water of bloed? Of iets anders?
Zonder zijn ogen te openen, fronst hij. Zijn vingers glijden over iets kleins. Als hij begrijpt wat hij voelt, schrikt hij.
Naast hem ligt een arm. Een arm die niet van hem is, met vier vingers aan de hand – de vijfde is verdwenen.
Voordat een naam naar het oppervlak van zijn geest kan borrelen, neemt het donkere het weer over.

‘Guido?’ Sara’s stem klonk aarzelend, angstig. Zoals ze de laatste tijd constant klonk.
Guido liep terug naar de bank. Daar stond ze voor, met de zaklamp stevig in haar handen, haar handen op de plaats van haar hart tegen haar borst gedrukt. Guido’s handen vonden die van haar, zijn ogen staarden blind in de duisternis. Hij vond haar wang, wreef daar overheen.
‘Het is stil,’ zei Sara. ‘Zou het veilig zijn?’
Guido hoorde de vage draadjes hoop die door haar woorden sijpelden. Hij liet zijn hand naar de hare gaan, nam de zaklamp over en knipte die aan – maar de batterijen waren nu echt op. Het bleef donker.
‘Hij doet het niet meer. Ik heb dat net ook al geprobeerd.’
Guido stopte de zaklamp in zijn kontzak. ‘Blijf hier.’
‘Wat ga je doen?’
‘Kijken.’
‘Nee… Guido…’
‘Dat zal toch een keer moeten, we kunnen hier niet eeuwig blijven zitten. En het is stil, net wat je zelf zegt.’
Ze protesteerde niet verder. Hij hoorde dat ze zich op de bank liet zakken.
Guido liep terug naar de gordijnen, waar de grote ramen achter zaten. Hij slikte, haalde diep adem, stak zijn hand uit en greep de dikke stof vast.

Hij heeft geen controle meer over zijn blaas. De stank van urine mengt zich met de rest. Hij ruikt het wel, maar het doet hem weinig. Die fase is hij al lang voorbij.
Gedachten tollen door zijn hoofd. Herinneringen.
Een naam.
Sara.
Het geluid van brekend glas, het geluid van hun stemmen, lachend om een flauwe grap. Alles loopt door elkaar.
Waarom was het donker? Waarom waren de lichten uit?
Zijn vingers klemmen zich nog altijd om de arm die naast hem ligt. Het is zijn enige houvast, het enige wat hem nog verbindt met de werkelijkheid. Het enige wat ertoe doet.

Een millimeter. Een centimeter.
Guido tuurde door de spleet die hij in de gordijnen had gemaakt. Zijn hypersensitieve ogen knepen zich samen toen hij felle lichtbundels op zich af zag komen. Hij opende zijn mond in een schreeuw.

Earth Hour.
‘Sara, doe niet zo stom.’
Dat had hij gezegd, toen ze met een grijns de lichten uit deed.
Een traan glijdt over zijn wang. Nu herinnert hij het zich weer.

Een groot ding kwam piepend de bocht om, schaarde, kantelde.
Vrachtwagen. Het was een vrachtwagen.
Ze woonde in een bocht, al jaren. Een bocht van een polderweg. Het grote ding…
vrachtwagen
… kwam over de polderweg op hen af. De duisternis kolkte om het grote ding heen.
dronken bestuurder?Het huis viel niet op toen de lampen uit waren gegaan.
Sara kwam naar hem toe. Guido draaide zich om, greep haar vast, sprong met haar opzij.
Brekend glas. Het geluid van iets wat lijkt op water – iets stroomt uit de tank.
‘Sara?’
Duisternis.
Het donkere gat dat hem overspoelde, opnieuw – de angst die hij beleefde, de zekerheid dat ze dit niet gingen overleven. De angst die hij op haar gezicht weerspiegeld zag, in het schijnsel van het lichtgevende ding…
koplampen!
… maar hij kon niet accepteren wat er gebeurde, hij kon het niet loslaten.
‘Sara?’ raspend spreekt hij haar naam uit. ‘Sara…’ Zijn vingers worden slap. De pijn belemmert hem. Ver weg hoort hij sirenes.

Guido schudde versuft zijn hoofd. Hij klapte tegen de zaklamp, die sputterend aan ging. Herinneringen aan brekende geluiden, aan stank, aan iets wat op water leek maar dat niet was, vervaagden.
‘Guido?’ Sara’s gezicht lichtte op in de bundel van de zaklamp.
Guido glimlachte. ‘Het komt wel goed.’
‘Wat is er buiten? Waarom is het zo donker?’ Ze fronste.
Guido zag bloed op haar wang. Hij knipperde. Het bloed verdween.
‘Regent het?’
‘We kunnen niet naar buiten, er is iets… fout gegaan.’ Hij hoorde de trilling in zijn stem, hij zag aan het wiebelen van de lichtbundel dat zijn hand ook trilde. Er drupte bloed van Sara’s hand – een hand waar een vinger te weinig aan zat.
Guido knipperde, schudde zijn hoofd nog een keer.
Alles was goed. Sara leefde nog.
Ze moesten alleen niet uit die duisternis gaan.
Ze mochten niet in het licht komen, niet in het grote licht, ze mochten niet in die lichtbundels komen.
Dan was alles goed.

Benzine.
Hij ligt klem, ergens onder. Hij tast voor de laatste keer naast zich. Hij snikt als hij voelt dat de arm bij de elleboog ophoudt.
Benzine. Sirenes.
Het licht van de koplampen, licht dat hem verblindt omdat hij er recht in kijkt.

Guido liep door het huis, trok overal de gordijnen dicht. Geen elektrisch apparaat werkte nog. Buiten zag hij slechts duisternis, vlak voor hij de gordijnen sloot. Duisternis – en dingen. Grote dingen. Dingen die brekende geluiden maakten, geluiden van glas dat het begaf, geluiden van stromende vloeistoffen.
Zodra hij klaar was, ging hij terug naar de woonkamer. Hij omarmde Sara.
Binnen waren ze veilig. Zolang ze de gordijnen dicht hielden, waren ze veilig.

De werkelijkheid probeert door de rand van zijn geest heen te breken. Hij duwt het weg.
Er is geen vrachtwagen.
Er is slechts duisternis.
Sara lacht naar hem
(Nee, ze ligt dood naast je!)
Sara lacht naar hem en doet de lichten uit. ‘Earth Hour, Guido – nooit van gehoord?’
Hij sluit zijn ogen. Omarmt de duisternis, als een deel van hem, een beschermend deel.
Hij laat de lichtbundel van de zaklamp over het gezicht van zijn zus schijnen. Hij glimlacht geruststellend. ‘Alles komt goed, Sara.’
Benzine.
Sara, levend.
Sara’s arm, zonder vinger, de stank die terugkomt, die hem probeert in de war te brengen – die door zijn bewusteloosheid heen dringt, door zijn gesloten ogen komt.
Een flits.
Dan niets meer.

Hij kon het niet loslaten.
In de duisternis was het goed.
Oneindig.
‘We hebben batterijen nodig,’ zei Sara zacht.
Guido drukte de zaklamp uit. ‘Ik weet het.’ Zonder batterijen hadden ze geen licht meer, zonder licht waren ze ten dode opgeschreven. Hij keek naar zijn zus. Hoe lang zaten ze nu in het donker? Hij wist het niet. Echt lang dacht hij er ook niet over na. Iets hield hem tegen om erover na te denken. Sara was bij hem. Dat was alles wat ertoe deed.
Hij kon het niet loslaten.

Niets dan duisternis.




Thursday, October 3, 2013

Van postkar naar kinderwagen

Voor wie het nog niet wist: het bezorgen van post is soms behoorlijk zwaar. Je hebt dagen dat je letterlijk met tientallen kilo's post aan het slepen bent, eventueel aangevuld door huis-aan-huis. Heb je wel eens een postbode met die te zwaar beladen fiets zien omvallen? Want dat soort dingen gebeuren ook. Zeker in de winter, als er sneeuw ligt, of als het geijzeld heeft.
In sommige gebouwen moet je een paar trappen op. In sommige straten moet je met bundels lopen die echt zwaar zijn. Op sommige dagen bezorg je per huis (!) gerust 5 of 6 folders, met daar bovenop de post. Zit het verkeerd gesorteerd, dan vloek je, want dan kun je weer terug lopen om die verkeerd gesorteerde brief alsnog na te brengen. Mensen die klagen over dingen die fout zijn gegaan, sta je vriendelijk te woord. Mensen die om een praatje verlegen zitten, daar praat je even mee. Soms help je iemand mee om de rollator goed neer te zetten. Soms ben je behalve postbode ook een luisterend oor.

Ik heb hier in Naaldwijk een aantal jaar de post bezorgd, maar nu ik zwanger ben is het niet meer zo prettig om die zware tassen op te tillen. Bovendien wordt het wat lastig om straks met een baby de post rond te brengen. En nee, post rondbrengen met een kinderwagen of kind rondzeulen in de postkar, daar ga ik niet aan beginnen.
Dus vandaag had ik een afscheidskoffieochtend die mijn collega's voor me hadden georganiseerd. Ik denk dat het team van Naaldwijkse postbodes zo'n beetje het liefste en gezelligste team collega's is waarin je terecht kunt komen. Behalve koffie (en cupcakes) hadden ze ook nog een ontzettend leuke tas vol verrassingen; met boekjes, kleertjes en mama oil, maar ook met daarbij deze kleertjes:



Daarvoor moet je toch bij de post werken, om zoiets te kunnen krijgen!

Ik hoop voor mijn collega's (officieel kan ik dat nu nog zeggen) dat er een rustige winter komt zonder al te veel sneeuw en gladheidsellende. En ik wil ze langs deze weg nog eens bedanken voor deze leuke en originele cadeautjes.
Heel erg bedankt! 

Friday, September 20, 2013

Zoek de verschillen - puber, verbeterde versie

Puur voor de grap: een aangepaste versie. Als het goed is zijn hier de knelpunten uitgehaald die in de vorige versie nog wel staan. 


Puber (verbeterde versie)

Het was druk in de kantine. De pauze was net een paar minuten bezig, de scholieren waren massaal naar de lange tafels gekomen. Kleine groepjes zaten in de vensterbank hun boterhammen te eten. Een lange rij leerlingen stond voor het verkooppunt van de catering te wachten totdat ze appelflappen, saucijzenbroodjes of broodjes gezond konden kopen.
Twee docenten dwarrelden tussen de zee pubers door, verloren zoals de kinderen zich meestal in hun klassen voelden. Gesprekken vielen stil als een docent in de buurt kwam, om daarna met zacht gegiechel hervat te worden.
In een hoek, naast een vensterbank, op de bovenste trede van de trap die naar het dieper gelegen deel van de kantine leidde, zat één jongen. Hij was lang en slungelig. Zijn knieën leken gemaakt van een vreemd soort rubber die alleen voorkwam in slungelige jongens die middenin hun opmars naar volwassenheid zaten. Jeugdpuistjes ontsierden zijn vooruitstekende kin en bleke wangen. Terwijl hij langzaam zijn boterham met pindakaas at, zwiepte hij af en toe met zijn hoofd kort naar links of rechts om zijn lange plukken vlassig haar uit zijn ogen te houden. Tussen zijn enkels stond zijn uitpuilende rugzak.
Dit was een jongen die nooit een boek vergat mee te nemen. Hij had altijd een extra schrift bij zich en zijn etui zat vol verschillende pennen, potloden, gummen en markeerstiften. Hij was op alles voorbereid. Toen hij klaar was met eten, diepte hij zijn agenda op uit zijn rugtas. Die moest hij met twee handen vasthouden, want de kaft was in tweeën gescheurd. Aandachtig bestudeerde hij zijn rooster. Daarna keek hij bij zijn aantekeningen van die dag. Een controle in zijn werkboek, of hij toch echt alles af had. Eenmaal tevreden gesteld, schoof hij de agenda weer terug in zijn rugtas en pakte een leesboek om de rest van de pauze door te komen.
Geen van de leerlingen om hem heen schonk enige aandacht aan hem. Er was een onzichtbare bubbel om hem heen gecreëerd. De jongen kon, als hij dat zou willen, met zijn rugtas om zich heen zwiepen zonder iemand te raken. Er werd niet naar hem gekeken. Er werd niet naar hem gewezen. Als iemand de trap op wilde lopen ging diegene liever een paar meter verderop naar boven, dan vlak langs hem te gaan.

Puber

Geschreven voor de schrijfwedstrijd van Schrijfretraite. Helaas kwam het niet op de longlist terecht (van 20 van de 246 inzendingen), dus gooi ik 'm lekker op m'n blog.

Puber

Het was druk in de kantine. De pauze was net een paar minuten bezig, de scholieren waren massaal naar de lange tafels gekomen. Kleine groepjes zaten in de vensterbank hun boterhammen te eten. Een lange rij leerlingen stond voor het verkooppunt van de catering te wachten totdat ze appelflappen, saucijzenbroodjes of broodjes gezond konden kopen.
Twee docenten dwarrelden tussen de zee pubers door, verloren zoals de kinderen zich meestal in hun klassen voelden. Gesprekken vielen stil als een docent in de buurt kwam, om daarna met zacht gegiechel hervat te worden.
In een hoek, naast een vensterbank, op de bovenste trede van de in totaal vijf treden hoge trap dat van het voorste deel naar het dieper gelegen deel van de grote kantine leidde, zat één jongen. Hij was lang en slungelig. Zijn knieën leken gemaakt van een vreemd soort rubber, een soort die alleen voorkwam in slungelige jongens die middenin hun opmars naar volwassenheid zaten. Jeugdpuistjes ontsierden zijn vooruitstekende kin en bleke wangen. Terwijl hij langzaam zijn boterham met pindakaas at, zwiepte hij af en toe met zijn hoofd kort naar links of rechts om zijn net te lange plukken vlassig haar uit zijn ogen te houden. Tussen zijn enkels stond zijn uitpuilende rugzak.
Dit was een jongen die nooit een boek vergat mee te nemen, die altijd een extra schrift bij zich had en zijn etui zat vol verschillende pennen, potloden, gummen en markeerstiften. Hij was op alles voorbereid. Toen hij klaar was met eten, diepte hij zijn agenda op uit zijn rugtas. Die moest hij met twee handen vasthouden, want de kaft was in tweeën gescheurd. Aandachtig bestudeerde hij zijn rooster. Daarna keek hij bij zijn aantekeningen van die dag. Een controle in zijn werkboek, of hij toch echt alles af had. Eenmaal tevreden gesteld, schoof hij de agenda weer terug in zijn rugtas en pakte een leesboek om de rest van de pauze door te komen.
Geen van de leerlingen om hem heen schonk enige aandacht aan hem. Er was een onzichtbare bubbel om hem heen gecreëerd. De jongen kon, als hij dat zou willen, met zijn rugtas om zich heen zwiepen zonder iemand te raken. Er werd niet naar hem gekeken. Er werd niet naar hem gewezen. Als iemand de trap op wilde lopen ging diegene liever een paar meter verderop naar boven, dan vlak langs hem te gaan.
Hij was alleen.

Monday, July 15, 2013

Hoor wie klopt daar...

Iedere dag zo rond dezelfde tijd hoor ik het. Een zacht, tikkend geluid, alsof iemand op het raam staat te kloppen. Maar als ik uit het raam kijk, zie ik niemand. En voor een ongeduldige bezoeker die de bel niet kan vinden, is het geluid ook eigenlijk te zacht.
Toch komt dat zachte tikken, of kloppen, iedere dag weer terug. Heel even. Klop, klop, klop. Klop. Weg.
Hebben we een klopgeest? Eén die overdag opereert en die niets anders doet dan tegen het raam tikken?
Nee.
Het is een hommel.

Of het iedere dag dezelfde is, dat weet ik niet, maar hij komt wél iedere dag even kloppen. Zo rond dezelfde tijd vliegt hij een keer of vijf tegen het raam met zijn dikke hommellijf. Alsof hij de weg naar onze tuin iedere dag even kwijt is. Misschien is hij een beetje vergeetachtig, die hommel. Of misschien is het wel een klophommel. Dat is weer eens wat anders dan een klopgeest.

Thursday, June 27, 2013

Wachten op de postbode

Het gebeurt vaak genoeg dat mensen staan te wachten totdat ik langs ben geweest. Sommige verwachten een televisiegids, andere zijn jarig of waren toch juist toevallig onderweg naar binnen en wachten dan even tot ze de post meteen mee kunnen nemen.

Vandaag werd ik ook opgewacht, of die mevrouw was gewoon net toevallig onderweg naar haar deur. Hoe dan ook, ze deed de deur open juist toen ik aankwam en vertelde dat ze belangrijke post verwachtte. Nou, ik had één envelop bij, dus daar moest het dan in zitten. En ja, het was het goede. Vandaag kreeg ze namelijk te horen of haar zoon was toegelaten tot de studie geneeskunde. Waarop ze enigszins verlangend naar de envelop keek en eraan toevoegde dat ze 'm nog niet mocht openen. Ze moest tot half vijf wachten. (Ik nam dan maar aan dat de zoon in kwestie zo rond half vijf vandaag huiswaarts keert.) In de tussentijd kon ze alleen naar die envelop kijken. Ik vraag me af of ze de brief op de keukentafel heeft gelegd en hoe vaak ze er vandaag al langs is gelopen. Ik bezorgde de post vanochtend, ik was daar rond kwart over tien. Ze moet dus nog even wachten...


Sunday, May 19, 2013

Jacht

Een probeerseltje. Soms is het gewoon leuk om iets mafs te schrijven.


Jacht

 Een hond had de nieuwe brug ingewijd. In mijn poging de door hem achtergelaten verering te ontwijken, struikelde ik over mijn eigen voeten. Gelukkig had de ontwerper aan onhandige types zoals ik gedacht en kon ik mij opvangen aan de reling.
            Ik bleef staan, met mijn knokige vingers om de koude, metalen levensredder geklemd, de drol vergeten, mijn ogen in stille fixatie gericht op het witte jacht dat minuten onderdeel zou uitmaken van mijn fysieke leven, om daarna voorgoed in mijn denkwereld in te breken, zich vast te grijpen, innestelen, begraven. Het was niet het jacht. Het was de vrouw die aan het roer stond. Mijn evenbeeld, als ik een vrouw was geweest, maar dan perfecter. Trots, fier rechtop, stralend zelfverzekerd. Voor haar zou de darminhoud van canis lupus familiaris uit zichzelf opzij zijn gekropen.
            Dat moest haar zijn. Zij.
            Maar terwijl ik dat dacht, verdween het jacht onder de brug. De witte achterkant schitterde in de scherpe zonnestralen en liet mij kortstondig verblind achter. Ik boog verder voorover, zo stupide als een blinde koe die eerst tegen een muur moet lopen voordat hij doorheeft dat de muur bestaat, zo staarde ik naar de onderkant van de brug. Daarna draaide ik mij om.
            Het jacht voer verder. De achterkant kwam net onder de brug vandaan.
            Haar licht turquoise jurk wapperde in de zomerbries die haar zachte, heldere zangstem naar mij droeg, pestend, de harde wansmaak van de natuur die wist dat ik het niet kon weten, dat ik er nooit achter kon komen. Maar zij zong verder, een eenvoudig lied, trefzeker. En ik luisterde. Totdat ook de wind genoeg kreeg van mijn trieste verschijning en alleen het geluid van een langsrazende vrachtwagen mijn oren nog vulde. Ik keek het jacht na en zag het een witte waas worden. Mijn ogen waren troebel van het staren zonder knipperen, mijn keel was droog van het door open mond ademen. Twee stappen deed ik naar voren. Mijn linkervoet gleed weg over iets smeuïgs. De stank van hondenuitwerpselen verdreef haar zoete stem tijdelijk uit mijn geheugen.
            Die stem die zich samen met dat jacht in mijn hoofd heeft vastgebeten.
            Zij was het. Ik weet het zeker.
            Of toch niet?

Tuesday, March 26, 2013

Goudkipje en de haas

Soms ben ik gewoon aan het klooien met woorden. De aanleiding kan een simpele vraag zijn als; wat was er eerder, de paashaas of het paasei? En dan komt er zoiets uit.


Goudkipje en de haas

Er was eens een mooie, goudblonde kip. Ze leefde samen met andere kippen, maar alle andere kippen vonden haar de mooiste en meest majestueuze kip van allemaal.
De boer, die eigenaar was van de kippen, kwam iedere dag de eieren rapen. De goudblonde kip legde bijna iedere dag een groot, gespikkeld ei. Soms met bruine stippen, soms met groene stippen, soms ook stippen van een andere kleur. Het waren de lekkerste eieren uit de omgeving.
De kippen leefden hun leven, totdat er op een dag een haas voorbij kwam. De haas wrong zich in paniek langs het deurtje van de kippenren naar binnen. Toen de kippen verontwaardigd aan haar vroegen wat ze toch in hun ren kwam doen, stampte de haas opgewonden op de grond, voordat ze met haar voorpoot naar de weilanden verderop wees.
‘Een jager!’ zei de haas. ‘Hij zit achter me aan!’
‘Maar waarom dan?’ vroeg Goudkipje.
‘Hij wil me opeten!’
Goudkipje fladderde van schrik een stukje de lucht in. ‘Hemeltje! Opeten! Dat doe je toch niet met een levend dier!’
De haas trok haar oren naar achteren. ‘Dat doen ze wel met hazen. Wij leggen geen eieren, zoals jullie.’
Daar dacht Goudkipje eens even over na.
‘En bovendien,’ rilde de haas, ‘is het vandaag feest. Het is Pasen! Alle mensen willen lekker eten.’
Alle kippen keken nu met uitgestrekte nekken naar de weilanden. Heel in de verte zagen ze een jager lopen, zijn geweer losjes in zijn hand, een hond aan zijn voeten. Er werd zacht getokt van afkeuring.
‘Ik weet wel wat,’ zei Goudkipje ten slotte. ‘De boer is al geweest. Als ik jou nu eens mijn ei geef? Misschien laat de jager je met rust als hij ziet dat je een ei hebt gelegd.’
‘Zou je denken?’ vroeg de haas aarzelend.
‘Je kunt ook niet hier blijven. Je moet terug naar buiten.’
‘Goed dan,’ zei de haas, hoewel ze trilde van angst bij het vooruitzicht om de ren weer uit te gaan. De goudblonde kip had gelijk. Ze kon niet in die ren blijven.
Goudkipje trippelde het binnenhok in, klemde haar laatste ei tussen haar poten en waggelde ermee naar buiten. Daar liet ze het ei vallen en schoof het met haar snavel naar de haas. ‘Alsjeblieft. Ik hoop dat het werkt.’
De haas nam voorzichtig het ei tussen beide voorpoten. Ze bedankte Goudkipje, perste zichzelf weer tussen het deurtje door naar buiten en bleef daar korte tijd staan. ‘Waarom ontsnappen jullie eigenlijk niet?’
‘Omdat we hier eten krijgen,’ zei Goudkipje, ‘en hier zitten we ’s nachts veilig voor de vos, omdat de boer dan het luikje dicht doet.’
‘Brrr, vossen,’ zei de haas. Daarna vertrok ze, terug naar waar ze vandaan kwam – terug naar de weilanden.
De kippen keken gespannen toe. De haas koos voor een gedurfde strategie; ze duwde het ei voor zich uit, naar de jager toe!
‘Het is een mooi ei,’ zei een oude, bruine kip.
‘Mijn mooiste tot nu toe,’ beaamde Goudkipje, terwijl ze haar kop tegen het gaas duwde om toch maar niets te missen van wat er zich in de verte afspeelde.
De jager pakte zijn geweer. Hij legde aan, zijn vinger ging naar de trekker… En toen stopte hij. Het geweer zakte iets. Nog iets verder. Ging helemaal naar beneden. De jager liep verbouwereerd naar de haas die op een paar meter van hem was blijven zitten, met een blauw gespikkeld ei aan haar voeten. Zodra hij het ei had gepakt, rende de haas ervandoor. De jager keek het diertje fronsend na. Hij besloot haar te laten leven.
In de kippenren steeg een uitbundig getok op van juichende kippen.
En zo is de paashaas ontstaan.

Friday, March 15, 2013

Hond


Zijn ogen waren groot en rond; het leek erop dat ze ieder moment uit hun kassen konden springen. Hij hield zijn lippen iets van zijn tanden. Vanuit de keel klonk dreigend gegrom. Zijn blik was op mij gefixeerd, als ik bewoog, volgde hij mijn bewegingen. Toch moest ik gewoon mijn werk doen, dus ik ging verder. Ik legde de post naast de kassa, draaide me om en liep de winkel weer uit. Bij mijn vertrek kwam hij achter me aan. Voor ik het wist deed hij verwoede pogingen om mijn broek doormidden te scheuren, de moordlust in die bolle, lelijke ogen, tussen het bijten door woest geblaf.
Ik schudde de driftige chihuahua van me af en liep verder.
Spijkerbroek 1 – Chihuahua 0.

Saturday, March 9, 2013

Doedeltje!


Vasthoudend

De zwaan stond in het midden van de straat. Zomaar ineens, ’s ochtends vroeg, wit, groot, statig. Een levende, prachtige zwaan die voor geen auto uit de weg ging en die haar kop speels schuin hield toen het getoeter van de eerste auto weerklonk. Ik was één van de eersten die naar het dier toe ging. Ik wilde haar uit de weg jagen, maar ze trok zich weinig van me aan. Even keek ze me aan, toen ik ‘Sjoe!’ riep. Haar hals trok ze in een boogje, haar kop nog wat schever. Als ik niet zeker wist dat een zwaan me moeilijk kon uitlachen, zou ik toch écht hebben gedacht dat ze me wel degelijk belachelijk stond te maken.
Roepen hielp niet.
Schelden ook niet.
Ten einde raad bukte ik me om het beest op te pakken. Ik was me wel van het gevaar bewust – zwanen zijn behoorlijk groot en als je ze verkeerd pakt kunnen die vleugels loeihard aankomen – maar ik had een plan van aanpak. Ik zou mijn armen om haar middel slaan en zo haar vleugels blokkeren. Dacht ik. Zodra ik mijn linkerhand op haar lijf legde, was het gedaan. Ik zat vast. Dat voelde ik direct; mijn vingers tintelden meteen toen ik haar aanraakte, mijn hand werd koud alsof ik die in een emmer ijsblokjes had gestoken en ik dacht er niet eens meer aan om ook mijn andere hand erbij te leggen. Dus daar stond ik, gehurkt naast die zwaan, mijn linkerhand vastgeplakt aan haar lichaam. Ik keek in die alwetende wijze zwanenogen. Ze had haar kop nu vlak voor mijn gezicht hangen. Haar snavel centimeters van mijn neus. Ze straalde een serene rust uit en leek totaal niet onder de indruk van wat haar overkwam.
Freek, de buurman, kwam naast me staan. Hij trok zijn broek op – op de één of andere manier heeft hij altijd een te grote broek aan – en vroeg me waar ik mee bezig was.
‘Ik zit vast,’ zei ik.
‘Doe niet zo raar,’ zei hij. Hij bukte, pakte mijn linkerhand – en verstijfde. Zijn ogen werden groot. Hij staarde naar me. ‘Godverdomme,’ zei hij zacht. Hij probeerde op te staan, maar hij kwam niet omhoog. Zijn vingers raakten de vleugel en kwamen niet meer los.
De zwaan sloeg haar vleugels één keer uit. Freek en ik bewogen mee, met kleine gilletjes. Hij net zo goed als ik. Toen stond ze weer stil.
Daarna was er niemand meer die ons aanraakte. Er zit inmiddels ook een schaar aan de zwaan vast. Alleen de punt raakt haar veren, maar hij blijft rechtop staan.
Af en toe beweegt de zwaan. Ze gaat steeds dichter naar de grote vijver aan het eind van de straat. Ik vraag me af wat er gebeurt als we het water in gaan. Misschien raken we dan los. Of misschien niet.

Friday, February 1, 2013

Massale Winterdip

De bank is in trek. Het lijkt wel alsof iedereen – althans, iedereen die niet op zijn werk zit – zijn favoriete hoekje op de bank heeft opgezocht. Met of zonder deken, vaak vergezeld van een kop thee en met een boek of afstandsbediening in de hand.
Buiten fietsen mensen met gebogen hoofden tegen de drukkende troosteloosheid van hun eigen sombere gedachten en de motregen die daar gretig op in lijkt te haken, als aasgierende regendruppels uit een ander universum; een kwaad, deprimerend universum waar Mordor bij zou verbleken.
Griep houdt veel bankhangers gezelschap, visite die niemand wil hebben maar die zijn smerige, glibberige voet tussen de deur heeft gezet en, stugger dan de meest fanatieke Jehova-getuige, dan toch zichzelf naar binnen wist te wringen. Het bordje “aan de deur wordt niet gekocht en bekeerd zijn we ook al” had geen enkel effect op de snotterpolka. De bewijslast, een doos tissues of een keukenrol, staat onvermijdelijk op de salontafel naast de bank – binnen handbereik. Het mobieltje ligt ernaast, want gedeelde smart is halve smart, zéker als je daarvoor een smartphone gebruikt, dus de vrienden op Facebook worden op de hoogte gehouden van het sombere klimaat dat van buiten naar binnen spiegelt. Beterschapwensen worden uitgewisseld, samen met anti-griep-recepten; iedereen schijnt te weten hoe je de polka moet bestrijden. Plots zijn we allemaal expert.
Als de mix van paracetamol, aspirine, citroenthee, sinaasappels, sapjes, vitaminesupplementen, hoestdrankjes en soep er dan eindelijk doorheen gejaagd is, kunnen we weer naar buiten kijken, om tot de ontdekking te komen dat de winterdip van dit jaar weer voorbij is. Dan huppelen we allemaal achter elkaar aan om haastig te “posten” dat we met de grote lenteschoonmaak bezig zijn – waarbij ongetwijfeld de bank opzij wordt geschoven om er ijverig achter en onder te kunnen stofzuigen en dweilen. En wat doe je na afloop? Juist. Dan zoek je dat hoekje weer op, met je kop thee en je smartphone. Hoe meer zielen, hoe meer vreugd…