De laatste dagen hoorden we hier in de woonkamer steeds gescharrel. Op het plafond, welteverstaan. Tsja, dan hoef je geen vier keer te raden wat dat is: een muis. Eén, hoogstwaarschijnlijk, want hoewel we gescharrel konden horen, klonk er nog niet 1 keer een piep. En het gescharrel kwam ook maar heel sporadisch voor.
Vanochtend hoorde ik het weer. Eerst aan de ene kant van de kamer, later hoorde ik het aan de andere kant. Daarna werd het weer stil. Nou ja, dacht ik nog, ik heb geen idee hoe ik die muis m'n huis uit moet krijgen, want ik kan moeilijk mijn plafond openbreken om er muizenkorrels op te leggen. En de vloer erboven, dat is ook geen goed idee. Hoe dat beest er is gekomen is ook een raadsel, trouwens. Laat maar zitten, waarschijnlijk gaat hij vanzelf dood. Jep. Dat dacht ik. Waarschijnlijk gaat hij vanzelf dood...
Zit ik vanmiddag te eten, kijk ik zo eens naar het plafond onder de lichtkoepel, zie ik daar iets grijs vanonder het hout van de lichtkoepel tevoorschijn komen. "Wat is dat nou weer?" vraag ik natuurlijk argeloos aan mijn man. Ik sta op, loop wat dichterbij en heb meteen door waarnaar ik sta te kijken. "Iiiiiew!" piep ik. "Dat is een muizenpoot!" Mijn man komt er ook bij staan. En ja hoor, het is een muizenpoot. Als je met je wang tegen de muur gaat staan en omhoog kijkt, kun je zelfs het staartje zien. Maar hoewel het achterpootje net door de spleet tussen balkje en muur door kan piepen, zal dat met de rest van het lijfje écht niet lukken.
Dat wordt dus slopen... maar met beleid, want we willen de boel wel graag weer in één stuk terug krijgen. Maar slopen zal wel nodig zijn. Je zit ook niet te wachten op een rottend muizenkarkas vlak naast de eettafel.
Jep. In huize Paap is altijd wel een avontuur te beleven. Maar ik had wel gelijk. Die muis ging vanzelf dood...
Friday, October 18, 2013
Wednesday, October 16, 2013
Voor je het weet...
... zit je 's ochtends om tien uur braaf voor de tv naar Koffietijd te kijken.
WAT?
Ja. Ja, het is zover. Ik kijk 's ochtends naar Koffietijd. Meestal met een half oog, want eigenlijk zit ik ondertussen altijd te lezen, te surfen of een poging te doen om huiswerk te maken, maar toch. Het staat aan. Zo kom ik erachter dat Paul Turner inmiddels toch wat woordjes Nederlands praat, bijvoorbeeld. Wil ik dat weten? Heb ik het nodig om dat te weten? Welnee, natuurlijk niet, maar ik krijg het mee. Vraag me ook niet wat er vandaag verder allemaal in dat programma gebeurd is, want ik zou het je niet kunnen vertellen. Half oog, remember... Achtergrondvulling. Stel je toch eens voor dat het zo erg wordt dat ik er eerdaags écht naar ga zitten kijken. Nee, dan is het pas erg geworden. Brrrrr....
WAT?
Ja. Ja, het is zover. Ik kijk 's ochtends naar Koffietijd. Meestal met een half oog, want eigenlijk zit ik ondertussen altijd te lezen, te surfen of een poging te doen om huiswerk te maken, maar toch. Het staat aan. Zo kom ik erachter dat Paul Turner inmiddels toch wat woordjes Nederlands praat, bijvoorbeeld. Wil ik dat weten? Heb ik het nodig om dat te weten? Welnee, natuurlijk niet, maar ik krijg het mee. Vraag me ook niet wat er vandaag verder allemaal in dat programma gebeurd is, want ik zou het je niet kunnen vertellen. Half oog, remember... Achtergrondvulling. Stel je toch eens voor dat het zo erg wordt dat ik er eerdaags écht naar ga zitten kijken. Nee, dan is het pas erg geworden. Brrrrr....
Labels:
koffietijd
Tuesday, October 15, 2013
Uit den ouden doosch -- Toen de lichten uit gingen
Dit verhaal vond ik vandaag in een digitale la. Met een paar kleine aanpassingen besloot ik het maar met jullie te delen - want wat moet ik er anders mee? Verhalen zijn er immers om gelezen te worden...
Toen de
lichten uit gingen
Earth Hour, noemden ze het. Een uur
lang ‘het licht uit’, als blijk van waardering voor de wereld.
Niemand hield er rekening mee dat het
écht donker zou worden.
Voorgoed.
Guido gaf
een harde klap op zijn zaklamp. ‘Gód, nónde…’ Vlak voordat hij daadwerkelijk
alles bij elkaar zou vloeken, besloten de batterijen om toch nog even mee te
gaan. Een smalle, scherpe lichtbundel danste door de woonkamer. Guido slaakte
een opgeluchte zucht. Hij glimlachte zenuwachtig naar zijn zus, die met grote
ogen naar de zaklamp keek.
Een
windvlaag sloeg de regen hard tegen het huis. De voordeur rammelde in het
kozijn, de ruiten trilden onder het geweld van de regen. Guido liet de
lichtbundel over de dikke gordijnen gaan, om te controleren of die nog goed
dicht zaten.
‘We
hebben batterijen nodig,’ zei Sara zacht.
Guido
drukte de zaklamp uit. ‘Ik weet het.’ Zonder batterijen hadden ze geen licht
meer, zonder licht waren ze ten dode opgeschreven.
‘Denk je
dat het overal zo is?’
Guido
schoof opzij, totdat hij tegen haar aan zat. Hij sloeg een arm om Sara heen,
drukte haar tegen zich aan en duwde de zaklamp in haar klamme handen. ‘Ik denk
het wel. Anders zou er wel hulp gekomen zijn, toch.’ In zijn stem zat geen
enkele overtuiging. Hij kon zichzelf wel voor zijn hoofd slaan toen Sara,
nauwelijks hoorbaar, begon te huilen. Ze probeerde zich in te houden, maar het
zacht schokken van haar schouders kon ze niet onderdrukken. Haar wanhoop trok
als een zwaard door Guido’s hart, haar poging om die wanhoop verborgen te
houden maakte hem woedend.
Iets
klapte met flink wat kracht tegen het raam. Sara verstrakte in Guido’s armen,
Guido hield zijn adem in. Ze wachtten allebei totdat ze het geluid van brekend
glas zouden horen, maar dat geluid bleef uit.
‘Guido…’
‘Ik weet het,’
zei hij nog een keer. Hij vroeg zich af hoe vaak hij dat zinnetje de laatste
dagen al had uitgesproken. ‘We moeten hier weg.’
Sara
kroop nog dichter tegen hem aan. Ze drukte haar gezicht tegen zijn schouder en
hield zich krampachtig aan hem vast. ‘Ik durf niet.’
En ook
dát wist hij, maar dit keer liet hij het achterwege om dat tegen haar te
zeggen. Hij wilde voorkomen dat hij zelf ook in huilen zou uitbarsten.
Pijn. Alles doet pijn. De geur van
bloed hangt om hem heen, de stank van rotting – van de dood. Een kopersmaak zit
in zijn mond en mengt zich met de overheersende stank, maakt alles zwaar, zodat
hij steeds meer moeite heeft om adem te halen.
Een reutelend, moeizaam geluid stijgt
op. Het klinkt vochtig. Het herhaalt zich met zijn moeizame ademteugen – dat IS
zijn ademhaling, dat geluid komt UIT HEM. Hij wil zijn ogen sluiten, maar ze
zijn al dicht.
Pijn.
Stank.
Duisternis.
Ze waren
op de bank in slaap gevallen, nog altijd met hun armen om elkaar. Guido werd
gedesoriënteerd wakker. Pas nadat hij zich lange tijd had afgevraagd wat er zo anders aanvoelde, hoorde hij hoe stil
het was.
Voorzichtig,
zodat hij Sara niet wakker maakte, haalde hij haar armen van zich af. De
zaklamp hield ze stevig vast. Guido deed geen poging om die uit haar vuist te
halen. Hun enige lichtbron was meer dan een eenvoudig apparaat; het was hun
talisman geworden. Momenteel had Sara die veel harder nodig dan hij. Hij stond
op, liep op de tast naar de voorkant van de woonkamer en bleef daar voor de
gordijnen staan.
Stilte.
Geen
regen, geen wind – geen andere dingen. Geen gebons.
Geen auto’s. Vroeger zou ik auto’s
hebben gehoord, ver weg, een hond die zat te blaffen – maar nu niets.
Guido
bleef voor de dichtgetrokken gordijnen staan, zonder zijn hand uit te steken om
die open te trekken.
De stilte
was erger dan het eerdere lawaai.
Het was
alsof de dood over de wereld neergedaald was.
Geen gevoel voor tijd meer.
Zijn arm tast opzij. Pijnscheuten
schieten omhoog uit zijn borst, de beweging kost moeite en doet zeer, maar hij
zet door. Zijn vingertoppen schrapen over iets hards. Dan iets zachts.
Huid.
Warm, glad, vochtig – water of bloed?
Of iets anders?
Zonder zijn ogen te openen, fronst
hij. Zijn vingers glijden over iets kleins. Als hij begrijpt wat hij voelt,
schrikt hij.
Naast hem ligt een arm. Een arm die
niet van hem is, met vier vingers aan de hand – de vijfde is verdwenen.
Voordat een naam naar het oppervlak
van zijn geest kan borrelen, neemt het donkere het weer over.
‘Guido?’
Sara’s stem klonk aarzelend, angstig. Zoals ze de laatste tijd constant klonk.
Guido
liep terug naar de bank. Daar stond ze voor, met de zaklamp stevig in haar
handen, haar handen op de plaats van haar hart tegen haar borst gedrukt.
Guido’s handen vonden die van haar, zijn ogen staarden blind in de duisternis.
Hij vond haar wang, wreef daar overheen.
‘Het is
stil,’ zei Sara. ‘Zou het veilig zijn?’
Guido
hoorde de vage draadjes hoop die door haar woorden sijpelden. Hij liet zijn
hand naar de hare gaan, nam de zaklamp over en knipte die aan – maar de
batterijen waren nu echt op. Het bleef donker.
‘Hij doet
het niet meer. Ik heb dat net ook al geprobeerd.’
Guido
stopte de zaklamp in zijn kontzak. ‘Blijf hier.’
‘Wat ga
je doen?’
‘Kijken.’
‘Nee…
Guido…’
‘Dat zal
toch een keer moeten, we kunnen hier niet eeuwig blijven zitten. En het is
stil, net wat je zelf zegt.’
Ze
protesteerde niet verder. Hij hoorde dat ze zich op de bank liet zakken.
Guido
liep terug naar de gordijnen, waar de grote ramen achter zaten. Hij slikte,
haalde diep adem, stak zijn hand uit en greep de dikke stof vast.
Hij heeft geen controle meer over
zijn blaas. De stank van urine mengt zich met de rest. Hij ruikt het wel, maar
het doet hem weinig. Die fase is hij al lang voorbij.
Gedachten tollen door zijn hoofd.
Herinneringen.
Een naam.
Sara.
Het geluid van brekend glas, het
geluid van hun stemmen, lachend om een flauwe grap. Alles loopt door elkaar.
Waarom was het donker? Waarom waren
de lichten uit?
Zijn vingers klemmen zich nog altijd
om de arm die naast hem ligt. Het is zijn enige houvast, het enige wat hem nog
verbindt met de werkelijkheid. Het enige wat ertoe doet.
Een
millimeter. Een centimeter.
Guido
tuurde door de spleet die hij in de gordijnen had gemaakt. Zijn hypersensitieve
ogen knepen zich samen toen hij felle lichtbundels op zich af zag komen. Hij
opende zijn mond in een schreeuw.
Earth Hour.
‘Sara, doe niet zo stom.’
Dat had hij gezegd, toen ze met een
grijns de lichten uit deed.
Een traan glijdt over zijn wang. Nu
herinnert hij het zich weer.
Een groot
ding kwam piepend de bocht om, schaarde, kantelde.
Vrachtwagen. Het was een vrachtwagen.
Ze woonde
in een bocht, al jaren. Een bocht van een polderweg. Het grote ding…
vrachtwagen
… kwam
over de polderweg op hen af. De duisternis kolkte om het grote ding heen.
dronken bestuurder?Het huis viel niet
op toen de lampen uit waren gegaan.
Sara kwam
naar hem toe. Guido draaide zich om, greep haar vast, sprong met haar opzij.
Brekend glas. Het geluid van iets wat
lijkt op water – iets stroomt uit de tank.
‘Sara?’
Duisternis.
Het
donkere gat dat hem overspoelde, opnieuw – de angst die hij beleefde, de
zekerheid dat ze dit niet gingen overleven. De angst die hij op haar gezicht
weerspiegeld zag, in het schijnsel van het lichtgevende ding…
koplampen!
… maar
hij kon niet accepteren wat er gebeurde, hij kon het niet loslaten.
‘Sara?’ raspend spreekt hij haar naam
uit. ‘Sara…’ Zijn vingers worden slap. De pijn belemmert hem. Ver weg hoort hij
sirenes.
Guido
schudde versuft zijn hoofd. Hij klapte tegen de zaklamp, die sputterend aan
ging. Herinneringen aan brekende geluiden, aan stank, aan iets wat op water
leek maar dat niet was, vervaagden.
‘Guido?’
Sara’s gezicht lichtte op in de bundel van de zaklamp.
Guido
glimlachte. ‘Het komt wel goed.’
‘Wat is
er buiten? Waarom is het zo donker?’ Ze fronste.
Guido zag
bloed op haar wang. Hij knipperde. Het bloed verdween.
‘Regent
het?’
‘We
kunnen niet naar buiten, er is iets… fout gegaan.’ Hij hoorde de trilling in
zijn stem, hij zag aan het wiebelen van de lichtbundel dat zijn hand ook
trilde. Er drupte bloed van Sara’s hand – een hand waar een vinger te weinig
aan zat.
Guido
knipperde, schudde zijn hoofd nog een keer.
Alles was
goed. Sara leefde nog.
Ze
moesten alleen niet uit die duisternis gaan.
Ze mochten
niet in het licht komen, niet in het grote licht, ze mochten niet in die
lichtbundels komen.
Dan was
alles goed.
Benzine.
Hij ligt klem, ergens onder. Hij tast
voor de laatste keer naast zich. Hij snikt als hij voelt dat de arm bij de
elleboog ophoudt.
Benzine. Sirenes.
Het licht van de koplampen, licht dat
hem verblindt omdat hij er recht in kijkt.
Guido
liep door het huis, trok overal de gordijnen dicht. Geen elektrisch apparaat
werkte nog. Buiten zag hij slechts duisternis, vlak voor hij de gordijnen
sloot. Duisternis – en dingen. Grote dingen. Dingen die brekende geluiden
maakten, geluiden van glas dat het begaf, geluiden van stromende vloeistoffen.
Zodra hij
klaar was, ging hij terug naar de woonkamer. Hij omarmde Sara.
Binnen
waren ze veilig. Zolang ze de gordijnen dicht hielden, waren ze veilig.
De werkelijkheid probeert door de
rand van zijn geest heen te breken. Hij duwt het weg.
Er is geen vrachtwagen.
Er is slechts duisternis.
Sara lacht naar hem
(Nee, ze ligt dood naast je!)
Sara lacht naar hem en doet de
lichten uit. ‘Earth Hour, Guido – nooit van gehoord?’
Hij sluit zijn ogen. Omarmt de
duisternis, als een deel van hem, een beschermend deel.
Hij laat de lichtbundel van de
zaklamp over het gezicht van zijn zus schijnen. Hij glimlacht geruststellend.
‘Alles komt goed, Sara.’
Benzine.
Sara, levend.
Sara’s arm, zonder vinger, de stank
die terugkomt, die hem probeert in de war te brengen – die door zijn
bewusteloosheid heen dringt, door zijn gesloten ogen komt.
Een flits.
Dan niets meer.
Hij kon
het niet loslaten.
In de
duisternis was het goed.
Oneindig.
‘We
hebben batterijen nodig,’ zei Sara zacht.
Guido
drukte de zaklamp uit. ‘Ik weet het.’ Zonder batterijen hadden ze geen licht
meer, zonder licht waren ze ten dode opgeschreven. Hij keek naar zijn zus. Hoe
lang zaten ze nu in het donker? Hij wist het niet. Echt lang dacht hij er ook
niet over na. Iets hield hem tegen om erover na te denken. Sara was bij hem.
Dat was alles wat ertoe deed.
Hij kon
het niet loslaten.
Niets dan duisternis.
Niets dan duisternis.
Labels:
schrijfsel
Thursday, October 3, 2013
Van postkar naar kinderwagen
Voor wie het nog niet wist: het bezorgen van post is soms behoorlijk zwaar. Je hebt dagen dat je letterlijk met tientallen kilo's post aan het slepen bent, eventueel aangevuld door huis-aan-huis. Heb je wel eens een postbode met die te zwaar beladen fiets zien omvallen? Want dat soort dingen gebeuren ook. Zeker in de winter, als er sneeuw ligt, of als het geijzeld heeft.
In sommige gebouwen moet je een paar trappen op. In sommige straten moet je met bundels lopen die echt zwaar zijn. Op sommige dagen bezorg je per huis (!) gerust 5 of 6 folders, met daar bovenop de post. Zit het verkeerd gesorteerd, dan vloek je, want dan kun je weer terug lopen om die verkeerd gesorteerde brief alsnog na te brengen. Mensen die klagen over dingen die fout zijn gegaan, sta je vriendelijk te woord. Mensen die om een praatje verlegen zitten, daar praat je even mee. Soms help je iemand mee om de rollator goed neer te zetten. Soms ben je behalve postbode ook een luisterend oor.
Ik heb hier in Naaldwijk een aantal jaar de post bezorgd, maar nu ik zwanger ben is het niet meer zo prettig om die zware tassen op te tillen. Bovendien wordt het wat lastig om straks met een baby de post rond te brengen. En nee, post rondbrengen met een kinderwagen of kind rondzeulen in de postkar, daar ga ik niet aan beginnen.
Dus vandaag had ik een afscheidskoffieochtend die mijn collega's voor me hadden georganiseerd. Ik denk dat het team van Naaldwijkse postbodes zo'n beetje het liefste en gezelligste team collega's is waarin je terecht kunt komen. Behalve koffie (en cupcakes) hadden ze ook nog een ontzettend leuke tas vol verrassingen; met boekjes, kleertjes en mama oil, maar ook met daarbij deze kleertjes:
In sommige gebouwen moet je een paar trappen op. In sommige straten moet je met bundels lopen die echt zwaar zijn. Op sommige dagen bezorg je per huis (!) gerust 5 of 6 folders, met daar bovenop de post. Zit het verkeerd gesorteerd, dan vloek je, want dan kun je weer terug lopen om die verkeerd gesorteerde brief alsnog na te brengen. Mensen die klagen over dingen die fout zijn gegaan, sta je vriendelijk te woord. Mensen die om een praatje verlegen zitten, daar praat je even mee. Soms help je iemand mee om de rollator goed neer te zetten. Soms ben je behalve postbode ook een luisterend oor.
Ik heb hier in Naaldwijk een aantal jaar de post bezorgd, maar nu ik zwanger ben is het niet meer zo prettig om die zware tassen op te tillen. Bovendien wordt het wat lastig om straks met een baby de post rond te brengen. En nee, post rondbrengen met een kinderwagen of kind rondzeulen in de postkar, daar ga ik niet aan beginnen.
Dus vandaag had ik een afscheidskoffieochtend die mijn collega's voor me hadden georganiseerd. Ik denk dat het team van Naaldwijkse postbodes zo'n beetje het liefste en gezelligste team collega's is waarin je terecht kunt komen. Behalve koffie (en cupcakes) hadden ze ook nog een ontzettend leuke tas vol verrassingen; met boekjes, kleertjes en mama oil, maar ook met daarbij deze kleertjes:

Daarvoor moet je toch bij de post werken, om zoiets te kunnen krijgen!
Ik hoop voor mijn collega's (officieel kan ik dat nu nog zeggen) dat er een rustige winter komt zonder al te veel sneeuw en gladheidsellende. En ik wil ze langs deze weg nog eens bedanken voor deze leuke en originele cadeautjes.
Heel erg bedankt!
Labels:
post
Friday, September 20, 2013
Zoek de verschillen - puber, verbeterde versie
Puur voor de grap: een aangepaste versie. Als het goed is zijn hier de knelpunten uitgehaald die in de vorige versie nog wel staan.
Puber (verbeterde versie)
Het was druk in de kantine. De pauze was net een paar
minuten bezig, de scholieren waren massaal naar de lange tafels gekomen. Kleine
groepjes zaten in de vensterbank hun boterhammen te eten. Een lange rij leerlingen
stond voor het verkooppunt van de catering te wachten totdat ze appelflappen,
saucijzenbroodjes of broodjes gezond konden kopen.
Twee docenten dwarrelden tussen de zee pubers door, verloren
zoals de kinderen zich meestal in hun klassen voelden. Gesprekken vielen stil
als een docent in de buurt kwam, om daarna met zacht gegiechel hervat te
worden.
In een hoek, naast een vensterbank, op de bovenste trede van
de trap die naar het dieper gelegen deel van de kantine leidde, zat één jongen.
Hij was lang en slungelig. Zijn knieën leken gemaakt van een vreemd soort
rubber die alleen voorkwam in slungelige jongens die middenin hun opmars naar
volwassenheid zaten. Jeugdpuistjes ontsierden zijn vooruitstekende kin en bleke
wangen. Terwijl hij langzaam zijn boterham met pindakaas at, zwiepte hij af en
toe met zijn hoofd kort naar links of rechts om zijn lange plukken vlassig haar
uit zijn ogen te houden. Tussen zijn enkels stond zijn uitpuilende rugzak.
Dit was een jongen die nooit een boek vergat mee te nemen.
Hij had altijd een extra schrift bij zich en zijn etui zat vol verschillende
pennen, potloden, gummen en markeerstiften. Hij was op alles voorbereid. Toen
hij klaar was met eten, diepte hij zijn agenda op uit zijn rugtas. Die moest
hij met twee handen vasthouden, want de kaft was in tweeën gescheurd.
Aandachtig bestudeerde hij zijn rooster. Daarna keek hij bij zijn aantekeningen
van die dag. Een controle in zijn werkboek, of hij toch echt alles af had. Eenmaal
tevreden gesteld, schoof hij de agenda weer terug in zijn rugtas en pakte een
leesboek om de rest van de pauze door te komen.
Geen van de leerlingen om hem heen schonk enige aandacht aan
hem. Er was een onzichtbare bubbel om hem heen gecreëerd. De jongen kon, als
hij dat zou willen, met zijn rugtas om zich heen zwiepen zonder iemand te
raken. Er werd niet naar hem gekeken. Er werd niet naar hem gewezen. Als iemand
de trap op wilde lopen ging diegene liever een paar meter verderop naar boven,
dan vlak langs hem te gaan.
Labels:
schrijfsel
Puber
Geschreven voor de schrijfwedstrijd van Schrijfretraite. Helaas kwam het niet op de longlist terecht (van 20 van de 246 inzendingen), dus gooi ik 'm lekker op m'n blog.
Puber
Het was druk in de kantine. De pauze was net een paar
minuten bezig, de scholieren waren massaal naar de lange tafels gekomen. Kleine
groepjes zaten in de vensterbank hun boterhammen te eten. Een lange rij leerlingen
stond voor het verkooppunt van de catering te wachten totdat ze appelflappen,
saucijzenbroodjes of broodjes gezond konden kopen.
Twee docenten dwarrelden tussen de zee pubers door, verloren
zoals de kinderen zich meestal in hun klassen voelden. Gesprekken vielen stil
als een docent in de buurt kwam, om daarna met zacht gegiechel hervat te
worden.
In een hoek, naast een vensterbank, op de bovenste trede van
de in totaal vijf treden hoge trap dat van het voorste deel naar het dieper
gelegen deel van de grote kantine leidde, zat één jongen. Hij was lang en
slungelig. Zijn knieën leken gemaakt van een vreemd soort rubber, een soort die
alleen voorkwam in slungelige jongens die middenin hun opmars naar
volwassenheid zaten. Jeugdpuistjes ontsierden zijn vooruitstekende kin en bleke
wangen. Terwijl hij langzaam zijn boterham met pindakaas at, zwiepte hij af en
toe met zijn hoofd kort naar links of rechts om zijn net te lange plukken
vlassig haar uit zijn ogen te houden. Tussen zijn enkels stond zijn uitpuilende
rugzak.
Dit was een jongen die nooit een boek vergat mee te nemen,
die altijd een extra schrift bij zich had en zijn etui zat vol verschillende
pennen, potloden, gummen en markeerstiften. Hij was op alles voorbereid. Toen
hij klaar was met eten, diepte hij zijn agenda op uit zijn rugtas. Die moest
hij met twee handen vasthouden, want de kaft was in tweeën gescheurd.
Aandachtig bestudeerde hij zijn rooster. Daarna keek hij bij zijn aantekeningen
van die dag. Een controle in zijn werkboek, of hij toch echt alles af had. Eenmaal
tevreden gesteld, schoof hij de agenda weer terug in zijn rugtas en pakte een
leesboek om de rest van de pauze door te komen.
Geen van de leerlingen om hem heen schonk enige aandacht aan
hem. Er was een onzichtbare bubbel om hem heen gecreëerd. De jongen kon, als
hij dat zou willen, met zijn rugtas om zich heen zwiepen zonder iemand te
raken. Er werd niet naar hem gekeken. Er werd niet naar hem gewezen. Als iemand
de trap op wilde lopen ging diegene liever een paar meter verderop naar boven,
dan vlak langs hem te gaan.
Hij was alleen.
Labels:
schrijfsel,
wedstrijdinzending
Monday, July 15, 2013
Hoor wie klopt daar...
Iedere
dag zo rond dezelfde tijd hoor ik het. Een zacht, tikkend geluid, alsof iemand
op het raam staat te kloppen. Maar als ik uit het raam kijk, zie ik niemand. En
voor een ongeduldige bezoeker die de bel niet kan vinden, is het geluid ook
eigenlijk te zacht.
Toch
komt dat zachte tikken, of kloppen, iedere dag weer terug. Heel even. Klop,
klop, klop. Klop. Weg.
Hebben
we een klopgeest? Eén die overdag opereert en die niets anders doet dan tegen
het raam tikken?
Nee.
Het
is een hommel.
Of
het iedere dag dezelfde is, dat weet ik niet, maar hij komt wél iedere dag even
kloppen. Zo rond dezelfde tijd vliegt hij een keer of vijf tegen het raam met
zijn dikke hommellijf. Alsof hij de weg naar onze tuin iedere dag even kwijt
is. Misschien is hij een beetje vergeetachtig, die hommel. Of misschien is het
wel een klophommel. Dat is weer eens wat anders dan een klopgeest.
Subscribe to:
Posts (Atom)